haal, zoals zulke
vrouwen graag doen op ogenblikken van gevoelshoogtij. Later liep ze met
Duitsers, al gauw met een ster, die ze achter een zielig frivool avondtasje
verborg. Ze heeft het nog vrij lang uitgehouden, maar ten slotte verdween ze
toch.
Toen de oorlog verloren was, keerden we terug. Het huis stonk, de bedden lagen
open, het gas had dagen lang gebrand onder een pan groen geworden melk. Ik ging
moedeloos in een stoel zitten met mijn jas aan. Het kind huilde in de wagen.
Opeens werd er gebeld.
‘Er staat een Duitser,’ zei mijn vrouw, die door het raampje was gaan kijken. Ze
zag wit van schrik.
‘'t Is zover,’ antwoordde ik hol. Eigenlijk voelde ik me opgelucht bij de
gedachte dat ik nu van alles af zou zijn.
Toen ik de deur open deed zag ik hem staan - een kleine, veldgrauwe knul met
onmogelijk zware Schweiklaarzen.
‘Nah also du!’ sprak hij glimlachend.
Het was Emil van ‘Das Banner’, een emigrantenorganisatie waarmee mijn broer zich
nogal heftig had bemoeid. Telkens kwamen er uitgehongerde Duitsers bij hem om
van alles te bespreken. Het was gewichtig volk, vol theorieën en citaten. Mijn
broer zamelde geld voor hen in, dat ze gebruikten om in Holland illegaal
materiaal te laten drukken voor verspreiding in Hitler-Duitsland. Ze maakten bij
voorbeeld een dundrukextract uit Das Kapital van Marx, dat
niet groter was dan een lucifersdoosje. Dit werd in Bremen en Berlijn tersluiks
toegestopt aan voorbijgangers die er blijkbaar om verlegen zaten. Eens in de
maand kwam een koerier de boel halen - en dat was Emil. Hij bleef een paar
dagen. Soms logeerde hij bij ons. In het bad zong hij naïeve kampliedjes. Na een
poosje vertrok hij, met de boekjes ingenieus verstopt in zijn bagage. Ze hadden
hem nooit gesnapt - daarom was hij nu in dienst en mocht Hitler helpen
winnen.
‘Nee, ik kom niet binnen,’ zei hij, ‘ik begrijp dat het nu niet gaat.’
Ik knikte verlegen.
‘We hebben ons vergist,’ zei hij, naar de grond kijkend. ‘De internationale
solidariteit van de arbeidersklasse was nog niet sterk genoeg. Alleen de Franse
arbeiders hebben de oorlog gesaboteerd. Maar ze dachten dat wij het ook zouden
doen.’ Hij lachte.
‘Frankreich - Mensch, das war 'ne reine Ferienreise für uns.’
Hij keek mij spottend aan. Opeens haatte ik hem. ‘Rotmof,’ dacht ik primitief.
Hij groette stijf toen hij heenging. Later heeft hij mij nog eens opgebeld,
midden in de nacht. Als telefonist zat hij bij het luchtwapen en hij zei: ‘Du
Mensch, er gaan wel duizend Amerikaanse bommenwerpers over naar Duitsland. Toll
ist das. Toll!’ Zijn stem trilde van verrukking.