Blauwe mannen
Eindelijk waren we het er dan met elkaar over eens geworden: er zou een telefoon
komen om alles veel sneller te doen gaan. Ik vulde een papier in en gisteren
kwamen twee mannen met een wagentje, een dikke en een dunne. Ze droegen blauwe
kielen en vroegen of het hier moest wezen. Wat mij betrof: wis en waarachtig. Ze
deden een beetje korzelig, omdat het nog vroeg in de morgen was en toen ik
probeerde een opgewektere stemming te veroorzaken, door over de gemakken van de
telefoon uit te weiden, luisterden ze nauwelijks. ‘U woont hier ongelukkig,’ zei
de dikke.
Hij keek nors om zich heen en betastte een oneffenheid op de muur.
‘Dat is een dood buisje,’ verklaarde hij.
‘Ach,’ riep ik medelijdend.
Ze trokken zich echter niet veel van mij aan, spuwden eens in het portaal en
vertrokken maar weer. Eigenlijk dacht ik, dat ze naar huis waren om de tangen te
halen, want dat hoor je wel eens over loodgieters, maar toen ik naar kantoor
liep, vond ik die dikke helemaal aan het eind van de straat. Hij had een kuil
gegraven, midden in de stoep en er een soort tentje bovenop gezet. Daar zat hij
brutaalweg in.
‘Mag u dat?’ vroeg ik.
‘Wij bennen van de telefoon,’ zei de man.
‘Ik woon anders daarginds helemaal,’ sprak ik, want ik vreesde dat ze in de war
waren.
‘Ken je 'm pakken, Kees?’ riep de dikke. Nu zag ik dat de ander ook in het tentje
was. Hij zat helemaal in de grond met zijn bovenstuk.