't Is me nooit opgevallen. Alleen slangemensen kennen hun keerzijde grondig.
Aarzelend vraag ik: ‘Is het iets ergs?’
‘Niet erg, maar merkwaardig,’ antwoordt hij. ‘Verdraaid curieus zeg. In deze vorm
komt 't bijna nooit voor. 't Lijkt wel...’ Hij begint te mompelen en klopt er
tegen. Nou niet ‘binnen’ zeggen, dat is flauw. Wat pruttelt hij toch. Moet het
er af?
‘Wacht eens even,’ zegt hij en loopt de deur uit. Als hij met een zaag terugkomt,
heb ik zó mijn broek weer aan. Daar is hij al pratend. Tegen wie eigenlijk?
Ik draai me om en zie het meteen: hij heeft die juffrouw meegebracht. Als Adam
voel ik me, na het eten van dat fruit.
‘Helemaal scheef,’ kraait de dokter. ‘Uiterst merkwaardig. Zal u interesseren
voor uw scriptie.’
Nou staan ze alle twee achter me. Hij wijst met een koude vinger.
‘Ziet u wel?’ zegt-ie.
Ze klopt ook eens en gooit er wat Latijnse termen uit. Ik sta bloot en rechtop,
maar heb niets meer van de meneer, die zoeven in de wachtkamer met blikken
wierp. De situatie heeft me gereduceerd tot een soort marmot, met een vergroeid
rechterpootje. ‘Aardig voor uw scriptie.’
‘U kunt u wel weer aankleden,’ zegt de dokter.
Ik hoor een deur slaan, ze is buiten. Terug naar haar bureautje, met al die
kaarten. Ik moet er langs bij het weggaan.
Nu lacht zij.
‘Dag meneer,’ zegt ze.
Soms is het leven uiterst gecompliceerd.