Der Paul
Een Duitse soldaat staat in de schemer op de hoek van een straat. Hij is zowat 28
jaar, een bleke gannef, in civiel waarschijnlijk het een of ander handelsslaafje
uit Hamburg of Dresden. Zijn ouders zullen zijn foto wel op de kast hebben
staan: ‘Ja, der Paul, der steht an der Front.’
Voorlopig staat hij alleen nog maar op die hoek. Er komt een juffrouw aanfietsen.
De soldaat kijkt eens om zich heen en steekt zijn hand op: ‘Halt, Wehrmacht.’
Het mens schrikt er van. Ze stapt af en begint dadelijk in het rare
Duits-met-touwtjes, dat de mensen hier met een merkwaardig aplomb plegen uit te
stoten, te verklaren waarom haar lamp niet brandt. In haar brave
kantoorjuffrouwenhersenen houdt, zelfs na vijf jaar bezetting, een aanhouding
nog altijd causaal verband met een overtreding. Maar Paul heeft lak aan die
lamp. Hij wil de fiets, knort iets over vorderen en pakt het stuur beet.
Het is akelig om te horen hoe de juffrouw nu gaat soebatten om haar bezit te
houden. Ze probeert die bleke rover uit te leggen wat de fiets voor haar
betekent; hij luistert onwillig en zonder haar aan te kijken. Heel vaag
functioneert ergens een gewoon menselijke reactie en heeft hij het gevoel dat
hij maar een klein ploertje is; maar verdorie, jatten de hoge heren niet in het
groot en mag hij, Paul, niet een paar centen extra hebben om een beetje plezier
te maken? Misschien moet hij morgen naar het front en wat wacht hem straks in
Duitsland, als hij het er levend af mocht brengen?
‘Ach, schweigen Sie,’ zegt hij.
Doorzetten, dat moet je in de handel ook. Hij rukt de fiets naar zich toe, stapt
er op en rijdt weg, haastig toch,