suffen of sluimeren, tot het tijd werd weer naar bed te gaan. Veel
last had de hospita niet van hem, maar een enkele keer, zo verhaalde zij, kwam
het wel voor, dat hij des avonds met een ongewone kleur op de wangen het huis
uitsnelde. Zij kende dat. Des nachts keerde hij dan terug en was niet alleen.
Hij liep op de tenen, en die vrouw ook. De hospita was daarop echter steeds
verdacht. Ten gepasten tijde trad zij uit haar slaapvertrek, en verlangde, dat
de dame het perceel zou verlaten. Dit geschiedde dan, en enige weken lang bleef
de ingenieur schuw en overdreven beleefd, proberend zijn vergrijp goed te maken
door het meebrengen van verrassingen. Soms waren het bloemen, maar ook wel eens
eetwaren. De hospita vergaf het hem, doch niet geheel, want zij was een
fatsoenlijke vrouw, en zo een kan een dergelijk optreden moeilijk billijken.
Haar rechtschapenheid had haar inmiddels niet voor ongeluk behoed. Van haar man
was zij gescheiden, een droeve zaak, die haar nu nog de tranen op de wangen
dreef. De echtgenoot had niet gedeugd, zo vernam ik, hoewel hij een hoge positie
bekleedde op een bank. Toen de scheiding uitgesproken was, begaf de hospita zich
iedere morgen, regelmatig als een kerkgang, naar zijn kantoor. Zij placht zich
dan in de hal op te stellen en luid te schreeuwen, want zij stelde er prijs op,
dat ieder weten zou hoe slecht hij haar behandeld had. ‘Daar zit de schooier,’
riep zij meestal en wees hem met de vinger aan. Op den duur had zij succes, want
hij werd ontslagen en sukkelde sindsdien met betrekkingen, een resultaat dat
haar veel voldoening schonk.
Ik hoor het water weglopen,’ zei ze, ‘waarschijnlijk is meneer zover.’
Even later trad ik zijn kamer binnen, waar hij schoon en rozig aan de tafel
zat.
‘Wat is er van uw verlangen meneer?’ vroeg hij en hij deed vlot en een beetje
gewichtig.
Maar ik zag hem sluimeren op de divan en sluipen op de trap, zodat ik de goede
toon moeilijk vinden kon.