| |
| |
| |
1. Reis van Belem naar de Kaap de goede hoop, en van daar naar Mosambik aan de Oost-kust van Afrika.
De vloot, over welke Vasco de Gama by deeze onderneeming het bevel zou voeren, bestond uit drie vry kleine schepen, welke tesaamen niet meer dan honderd-en zestig man aan boord hadden. De naamen van die schepen waren St. Gabriël, St. Raphaël en Berrio. De twee laatsten wierden gecommandeerd door de scheeps-kapiteins Paul de Gama, broeder van Vasco, en Nikolaas Nunez. Van den St. Gabriël liet Vasco zyne eigene vlagge waajen. Daarenboven wierd dit klein esquader nog verzeld van een proviantschip, waarover Gonzalez Nunez het bevel voerde.
Het was den agtsten July in 't jaar 1497, en dus vyf jaaren na de door Kolumbus gedaane ontdekking van Amerika, toen Vasco de Gama by Belem, een vlek | |
| |
onder Lissabon aan den Taag liggende, de ankers ligtte en onder zeil ging. Dewyl meerder schepen, welke allen naar eene plaats moeten, nooit verzeekerd zyn dat zy altyd by elkander blyven, vermits stormen en andere gewoone toevallen dikwerf veroorzaaken, dat zy van elkanderen afraaken, bepaalt de aanvoerder altyd zekere plaats of zeker gewest, alwaar zy elkander in zodanige gevallen willen inwachten, om wederom byeen te komen. De Gama bepaalde by zyn vertrek tot de naaste vergaderplaats het groene Voorgebergte aan de West-kust van Afrika.
Deeze omzichtigheid kwam hen zeer we| te pas. Want toen zy by de Kanarische eilanden gekomen waren, overviel hen een zwaare storm, waarin de Admiraal zelf verre van de overige schepen af raakte. Maar dewyl nu ieder wist, werwaards hy zich moest begeeven, om wederom by de overige schepen te komen, waren zy agt dagen daarna op de vastgestelde vergaderplaats allen wederom vereenigd. Zy steevenden vervolgens naar St. Jago, een van de eilanden van het groene Voorgebergte, eensdeels om de schade, welke de schepen in den storm hadden geleeden, | |
| |
te herstellen, anderdeels om water en andere ververschingen inteneemen.
Het eiland St. Jago, 't welk thans nog de Portugeezen behoort, en het grootste is van die eilanden van het groene Voorgebergte, verdient wel, dat myne jonge Leezers hetzelve op de kaart opzoeken, omdat het sedert eenen korten tyd door twee gewigtige gebeurtenissen zeer merkwaardig is geworden. Naamelyk tien jaaren geleeden wierden de inwooners van dit eiland met zulk eenen schrikkelyken hongers-nood bezocht, dat 'er zestienduizend van hen van honger stierven; en in den laatsten zee-oorlog viel 'er op eene reede van dit eiland eenen slag voor tusschen eene engelsche en fransche vloot, welke beiden naar Oostïndië bestemd waren.
Den derden Augustus ligtte men wederom de ankers, en bleef langs de Afrikaansche kust zuidwaards opzeilen. Dewyl men in dien tyd in 't geheel nog geene ondervinding had van de in dit gewest gewoone windstreeken, was de scheepvaart aldaar nog gepaard met veele bezwaaren en wederwaardigheden, welke men hedendaagsch voor 't grootste | |
| |
gedeelte weet te ontwyken. Zy bragten dus, worstelende met tegenwinden en stormen, drie geheele maanden door, eer dat zy van de eilanden van het groene Voorgebergte tot in dat gewest van de Ethiöpische zee kwamen, waarin het eiland St. Helena ligt, het welk myne jonge Leezers insgelyks op de kaart van Afrika vinden zullen. Thans kan men deeze reis in den tyd van eenige weeken volbrengen.
Het was op den vierden November, toen dit in dien tyd nog onbekende eiland hen in 't gezicht kwam, en zy aan hetzelve den naam gaven, welken het nog draagt, schoon het nu niet meer aan de eerste ontdekkers, de Portugeezen behoort, maar de Engelschen hetzelve in bezit hebben. Het eiland zelf is van geen groot belang; maar het is evenwel voor deszelfs bezitters zeer veel waardig, omdat de naar Oostindië vaarende of van daar wederkeerende Engelschen zich hier van versch water kunnen voorzien.
Ook kwam deeze ontdekking onze reizigers, die reeds sedert eenigen tyd groot gebrek hadden aan drinkbaar water, zeer goed te pas. Zy vonden ook inwooners op dit | |
| |
eiland, en wel zwarten, klein van persoon en van eene zeer onaangenaame gedaante. Deeze gingen, naar de gewoonte der Wilden in warme landen, voor 't grootste gedeelte ongekleed, behalven dat zy een dierenhuid, gelyk een' mantel, om de schouders hadden hangen. Hunne wapenen bestonden in boog en pylen en in houten stokken, welke in het vuur gehard en aan de einden met punten van hoorens voorzien waren. Voor het overige leefden zy van wortelen, zeedieren, voornaamelyk van walvischen – welke in dit gewest in meenigte gevonden worden – zeevogels en wilde geiten. Men vond ook honden by hen, welke naar die in Portugal geleeken.
De aanvoerder der vloot ging zelf aan land, eensdeels om de gesteldheid van hetzelve te leeren kennen, anderdeels om op de levenswyze en zeden der inboorelingen te merken. In het wandelen ontmoette hy eenen van hen, die honig zocht – want hier zyn, gelyk in geheel Afrika, zeer veele byën, welke kostelyken honig vergaderen. Hy wilde met hem spreeken, maar men verstond van wederzyden geen woord van 't | |
| |
geen de één tegen den anderen zeide. Hy nam hem vervolgens mede aan boord; maar ook hier kon men niets van hem ontdekken. Men hield hem den geheelen nacht op het schip, en zette hem des anderen morgens wél gekleed aan land. De goede behandeling, welke hy had ondervonden, en de hem geschonken kleederen spoorden veele anderen aan, om zich insgelyks naar de schepen te begeeven. De Admiraal toonde hen allerlei speceryen, goud en paarlen, om te zien, hoe zy zich daarby zouden houden: maar hy vond, dat deeze dingen hen geheel onbekend waren, en dat zy 'er weinig acht op sloegen. Hy gaf hen dan kleine schelletjes, tinnen ringen en koperen penningen, waarover zy zeer veel blydschap betoonden.
Hoe vriendelyk inmiddels de toon was, waarop men van wederzyden scheen gestemd te zyn, bleek het echter welhaast, dat deeze zwarte heeren niet zeer te vertrouwen waren. Want toen een kleine troep Portugeezen het waagde, om wat dieper landwaards in te gaan, en de inboorlingen in hunne woningen te bezoeken, meenden zy te ontdekken, dat zy eenigen toestel maakten tot vyandelyk- | |
| |
heden. Zy oordeelden het dus raadzaam, naar hun schepen weder te keeren. De Wilden liepen hen na; en het zou waarschynelyk tot daadelykheden gekomen zyn, zo de Admiraal het gevaar, 't welk zyn volk dreigde, van het schip niet had gezien, en met de booten tot hulp was toegeschooten. Zodra de zwarten dit zagen, liepen zy met een groot geschreeuw weder terug.
Maar deeze schynbaare vlucht was indedaad niets anders, dan eene krygslist, welke ten doel had, om de Portugeezen te beweegen, om hen te vervolgen, ten einde zy dezelven daarna konden overvallen. Want toen zy zagen, dat 'er niet één was, die hen volgen wilde, keerden zy terstond weder om, en vielen den Admiraal en zyn volk met pylen en andere wapenen verwoed aan, waardoor men genoodzaakt wierd, om naar de schepen terug te gaan. Vier Portugeezen wierden gekwest, en de Admiraal zelf ontving eene wond aan het been.
Nadat men hier twaalf dagen had vertoefd, zeilde men met eenen zuidwesten wind verder, en reeds twee dagen daarna had men het genoegen, de Kaap de goede hoop te | |
| |
ontdekken. Maar een tegenwind, welke 'er thans waaide, belette hen, het land te naderen, en noodzaakte hen, om de ruime zee wederom te zoeken. Niet dan twee dagen daarna, den 20sten November naamelyk, was het hen mogelyk, de Kaap om te zeilen. Dit geschiedde onder het blaazen van trompetten en veele andere vreugde-bedryven.Aan de kust van de Kaap zag men, hoewel slechts van verre, eene meenigte van groot en klein vee, het welk zeer goed scheen te weezen, en menschen, welke naar die van St. Helena geleeken. Doch het is der moeite niet waardig, om myne Leezers de weinige bekrompen opmerkingen te verhaalen, welke de Portugeezen hier in het voorby-zeilen konden maaken; dewyl wy in het vervolg van tyd dikwerf naar deeze Kaap wederkeeren, en van menschen, die zich daar langer hebben opgehouden, een breedvoeriger en tevens bepaalder naricht ontvangen zullen.
Thans voeren zy langs de oost-kust van Afrika noord-oostelyk op. Nadat zy omtrent zestig mylen gezeild hadden, gingen zy in 't gezicht van het land naast een eiland | |
| |
voor anker liggen, en hadden gelegenheid, om het volgende optemerken. De inboorlingen geleken naar die van St. Helena en van de Kaap. De landstreek scheen ryk te zyn aan olifanten en ossen. Van de laatsten bedient men zich hier tot het ryden, wanneer men hen een kussen van stro en eenen houten zadel op den rug gelegd, en een houtje door de neus getrokken heeft. Op een rots, niet verre van de kust, zag men eenige duizend zeeleeuwen; een dier, hetwelk in het toekomende misschien dikwerf zal genoemd worden, waarvan ik dus mynen weetgraagen Leezeren ter loops eene korte beschryving geeven moet. Het gelykt naar den zeehond, is echter grooter dan deeze, dewyl het gemeenlyk van zes tot tien ellen lang wordt. Het leeft in het water en op het land, eet vischen en gras, en verkrygt daarvan, gelyk de zeehond, dik spek, waaruit men traan kan kooken. Het ligt gaarne op eilanden en zandbanken te slaapen, echter is het, gelyk men zegt, altyd zo voorzichtig, om een wacht te stellen, welke by een naderend gevaar door zeker gebrom allarm maakt. De beweeging van den | |
| |
zeeleeuw, zowel in het water als ook op het land, geschiedt zo langzaam, dat men hem gemakkelyk achterhaalen kan. Hy-zelf valt niemand vyandig aan; maar wanneer hy gewond word, of men hem zyne jongen rooft, byt hy verwoed om zich. Jegens zyne jongen schynt hy zeer teder te zyn. Eer zy zwemmen kunnen, laat hy ze op zich ryden; maar hy werpt ze, zegt men, dikwerf met opzet af, opdat zy zich in het zwemmen moogen oefenen.
Zo veel van den zeeleeuw; thans zullen wy wederkeeren tot onze Portugeezen.
Weinige dagen na hunne komst verscheenen 'er omtrent negentig inboorlingen, eenigen aan den oever, anderen op de bergen. De Admiraal zond hierop eenig volk naar land, doch het moest zich eerst wél waapenen, opdat 't hen niet ging, als op St. Helena. Terwyl men het land naderde, liet hy schelletjes op het land werpen, welke de zwarten opraapten, en vervolgens zo naby kwamen, dat zy meer diergelyken uit zyne hand ontvingen. Hy waagde zich vervolgens met zyn volk aan land, en ruilde van de zwarten ivoore armringen voor eenige | |
| |
roode nacht-mutsen. Deeze eerste byëenkomst eindigde, gelyk zy begonnen was, in eenen volmaakten vrede.
Eenige dagen daarna kwamen 'er by de tweehonderd opdaagen, die twaalf ossen en vier schaapen mede bragten, en toen de Portugeezen by hen aan land gingen, begonnen zy op fluiten te blaazen, en deeze muzyk met eenige stemmen te paaren. Om aan deeze beleefdheid te beantwoorden, deed de Admiraal zyne trompetters insgelyks blaazen, en zyn volk moest daarby danssen. Hierïn verlustigden de zwarten zich zeer; en zo verliep ook deeze dag onder vermaak en wederzydsche vreugde-bedryven.
Doch deeze vriendelyke ontmoeting duurde niet altyd; want wanneer 'er eenige dagen daarna eene nog grooter' meenigte verscheen, en de Portugeezen eenen os van hen kogten, ontdekte men, dat eenige jonge zwarten zich met de wapens der ouden achter een bosch schuil hielden. De Admiraal, die voor eenen listigen overval vreesde, belastte hierop zyn volk, om zich naar eene veilige plaats te begeeven. Dit geschiedde; de Portugeezen gingen in hunne booten, en | |
| |
voeren langs den oever naar een vrye plaats, waar men verre genoeg kon rond zien. Hierop braken de zwarten ook op en gingen tegenover de booten insgelyks derwaards. Hier rotten zy byeen, en scheenen toestel tot een gevecht te maaken. Maar de Admiraal, die hier menschelyk dacht, wilde gaarne vermyden, om een bloedbad onder hen aanterechten, en ging dus in de booten naar de schepen terug. Ten einde echter de baldaadige zwarten eenigen eerbied inteboezemen, liet hy een paar kanon-schooten doen, waardoor zy dan ook zodanig verschrikten, dat zy in de grootste wanorde wegliepen en hunne wapens van zich wierpen.
Hierop zond de gama eenige lieden aan land, die een kruis nevens eene zuil met het wapen van zyne Portugeesche Majesteit oprichten, en door deeze handelwyze, gelyk men zegt, bezit neemen moesten van het land, schoon hetzelve reeds zyne bezitters had, dien het regtmaatig toekwam. Maar de verstandige en magtige Europeaanen hebben eens voor al gelieven vast te stellen, dat hunne eenvoudiger en zwakker broederen in afgeleegene waereld-deelen, geheel en | |
| |
al geen eigendom aan het land kunnen hebben; dat men hen dus gerust dat geene kan ontneemen, het welk sedert eeuwen herwaards het hunne was; en dat 'er, om deeze daad goed te maaken, niets meer vereischt wordt, dan dat men de eerste Europeaan is, die zulk een land ontdekt, en onder eenige plegtigheden verklaart, dat men 'er bezit van heeft genomen. Ik wensch dat myne jonge Leezers over dit zonderling gevoelen een oogenblik denken, en zich-zelven de vraag doen moogen: of zulk een gedrag ook rechtvaardig en billyk genoemd mag worden?
De zwarten wisten misschien niet, wat het kruis en de zuil zouden beteekenen: het moest hen echter bedenkelyk voorkomen; om iets diergelyks daar te laaten planten van vreemde menschen, die zy niet verzocht hadden. Dus vielen zy 'er, zodra de Portugeezen wederom aan boord waren, op aan, en rukten het kruis en de zuil omver.
Men zeilde verder, en naderde van tyd tot tyd wederom de kust, om het land te bezien. De Admiraal had by zyn vertrek uit Portugal verscheidene kwaaddoeners medegenomen, om ze by voorkomende gelegenhe- | |
| |
den te gebruiken tot zulke beezigheden, waar aan het grootste levensgevaar verknocht was. Van deezen liet hy nu twee aan de kust uitzetten, met last, om daar te blyven, en het land en de inwooners van hetzelve nader te leeren kennen. Hy beloofde hen hierby, dat hy hen by zyne terugkomst, indien zy dan nog leeven mogten, weder aan boord zou neemen en naar Portugal brengen, wanneer men hen vervolgens van alle andere straf zou vryspreeken.
Wat denken myne Leezers van deeze kastyding? Ik voor my wenschte wel, dat men 'er op toeleggen mogt, om elke andere straffe op eene soortgelyke wyze zodanig interichten, dat de misdaadiger niet voor de maatschappy verlooren, maar veelmeer genoodzaakt worden mogt, om voor dezelve van nut te zyn. Doch wy keeren weder tot onze reizigers.
Op den 11den january van 't jaar 1498 gingen zy wederom niet verre van de kust voor anker liggen, en de Admiraal zond eenigen van zyne schepelingen aan land, om de gesteldheid en de inwooners van hetzelve te bespieden. Deezen wierden zowel van de inboorlingen, als ook van derzelver opper- | |
| |
hoofd met de grootste vriendelykheid ontvangen. Hierom zond de Admiraal aan den laatsten uit dankbaarheid een rood wambuis, benevens een paar koussen en een muts van dezelfde kleur, gelyk ook een koperen armring; al het welk met zeer veel genoegen wierd aangenomen. De dankbaare zwarte Koning verzocht hierop den Admiraal en zyn volk, om in zyne stad te komen, met de verzeekering, dat alles, wat zyn land voortbragt, tot hun dienst was.
De Admiraal nam deeze uitnoodiging wel niet voor zich-zelven, maar nogthans voor eenigen van zyn volk aan. Deeze volgden nu den koning, wiens onderdaanen hem in zyn nieuwe kleeding overal met veel verwondering beschouwden, en van blydschap in de handen klapten. Nadat zy in de stad waren gekomen – indien men eenige byeen staande ellendige hutten met dien naam benoemen wil – ging zyne zwarte Majesteit eerst daarin rond, opdat de inwooners hem in zyn nieuw pronkgewaad zien, en 'er zich over verwonderen zouden. Toen vervoegde men zich in zyn huis, alwaar een hoen met gekookte gierst ter middags-maaltyd op ge- | |
| |
draagen wierd. Men spysde voor de oogen van veele aanschouwers die zich nu over hunnen fraai uitgedoschten Koning, dan over de blanke vreemdelingen verwonderden. De Portugeezen bleeven daar tot op den volgenden dag.
Naar het schip wederkeerende, wierden zy verzeld van eenige zwarten, door welke de Koning aan den Admiraal hoenders ten geschenke zond. Deeze noemde uit dankbaarheid de landstreek, waar men hem zo vriendelyk had ontvangen, het land der goede menschen. Het is een gedeelte van de afrikaansche kust, tegen over de zuiderhoek van het groote eiland Madagaskar.
Men vond by deeze menschen veel meerder vrouwen dan mannen. Mogelyk hadden zy met nabuurige volken bloedige oorlogen gevoerd, waardoor een gedeelte van de strydbaare mannen vernield was. Hunne wapenen bestonden in lange boogen, benevens pylen en werp-schichten met yzeren punten. Zy hadden ook dolken met tinnen gevesten en scheden van yvoor, waaruit bleek dat 'er behalven het koper ook veel tin in dit land zyn moest. Zout bereidden ze uit zee- | |
| |
water, het welk zy in uitgeholde pompoenen in groeven droegen, om het daar te laaten uitdampen, wanneer dan het zout, 't welk 'er in was, achter blyft. Het is bekend, dat men in meerder landen, gelyk by voorbeeld in Portugal, op dezelfde wyze zout uit het zeewater haalt. Europisch linnen behaagde hen zo wél dat zy voor één hembd gaarne een groote meenigte koper gaven. Voor het overige waren zy – waarover men zich by zulke onbeschaafde menschen moet verwonderen – zo ongemeen vriendelyk en dienstvaardig, dat zy voor de Portugeezen het noodig water om te drinken een half uur verre uit eene rivier haalden.
Van hier voer men in het kanaal tusschen Afrika en Madagaskar heen, en kwam, na verloop van agt dagen, aan den mond van een stroom, welken men op de kaarten van Afrika onder den naam Cuäma vindt. Deezen stroom voer men een eindwegs met de booten op, en vond het land overal laag en met zwaare boomen begroeid. Zy ontmoetten verscheidene inboorlingen in schuiten, welke voorzien waren van zeilen uit palm-bladen gemaakt; en de Portugeezen wierden daar- | |
| |
door niet weinig bemoedigd, dat zy nu reeds menschen voor zich zagen, die het gebruik van de zeilen kenden, gelyk hen tot hier toe nog niet was, voorgekomen. Veelen van deeze inboorlingen kwamen ook by de schepen, gingen zonder vrees aan boord, en toonden zich zo vertrouwelyk, alsof de Portugeezen oude bekenden van hen waren geweest. Zy waren welgemaakt van ligchaam, maar zwart, en gingen byna geheel naakt. Een soort van schort, welken zy voor hadden, was hunne geheele kleeding.
Men behandelde deeze menschen zeer vriendelyk, gaf hen schelletjes en andere soortgelyke aardigheden. Dit moedigde hen aan, om in gezelschap van veele anderen weder te komen, en aan de Portugeezen leeftocht te brengen. Daar waren ook eenige vrouwen by. Deeze onderscheiden zich van de mannen door drie gaten in de lippen, waarin zy even zo veele stukken tin, als eenen by hen gewoonen opschik, hadden hangen. Het wederzydsche gedrag was zo vriendelyk, dat eenige Portugeezen geen zwaarigheid maakten, om hen naar hunne woningen te verzellen.
| |
| |
Op den derden dag van hun verblyf hier ter plaatse, kwamen 'er twee aanzienlyken in hunne booten den Admiraal bezoeken. Deeze waren niet beter gekleed dan de overigen; alleenlyk was dit het onderscheid, dat hunne schorten breeder waren. Ook droeg de één op zyn hoofd eenen met zyde doorwerkten zakdoek, en de ander eene kap van groene zyden stoffe.
De Gama ontving zc zeer vriendelyk, verzocht hen ten eeten, en gaf hen kleederen en andere zaaken: maar men kon zien, dat zy 'er vry onverschiilig by waren. Zy gaven door teekenen te vestaan, dat zy uit een ver afgeleegen land waren, en dat zy reeds elders even zulke groote schepen hadden gezien, als die waren, waarop zy zich nu bevonden. Hieruit maakte de Admiraal op, dat hy nu welhaast komen zou by menschen, die handel dreeven naar Oostindië, en noemde om die rede den stroom, aan wiens mond hy ten anker lag: Rio de buenas Sinays, dat is, de stroom van goede verwachting.
De schepen, welke nu reeds lang in zee waren geweest, hadden eene groote verbete- | |
| |
ring nodig. Men keerde dezelven tot dat einde op zy, 't welk in de schippers-taal kielhaalen wordt genoemd, om ze te kalefateren, dat is, de reeten met hennep toe te stoppen, en vervolgens met gesmolten pik en teer te besmeeren. Ondertusschen wierden verscheidene van het scheepsvolk ziek, omdat of de lucht, of de spyzen, welke zy hier genooten, ongezond waren. Hunne handen en voeten begonnen te zwellen; het tandvleesch liep op, en geraakte zodanig aan het verrotten, dat het eenen ondraaglyken stank veroorzaakte, en dat zy niets konden gebruiken, het welk gekaauwd moest worden. Men wist geen ander middel, om deeze verrotting te keer te gaan, als dezelve uittesnyden; en veele stierven 'er aan. Men ziet, dat deeze ziekte niets anders was dan scheurbuik.
Na de voltooide herstelling van de schepen, zeilde men den 24sten January verder. Agt dagen daarna waren zy in het gezicht van eenige eilanden, welke niet verre van de kust lagen; van één deezer eilanden kwamen zeven of agt booten met menschen af, naderden de Portugeesche schepen, en be- | |
| |
geerden aan boord te komen. Men nam ze gaarne aan, en zy betoonden zich ongemeen vertrouwelyk. Het waren menschen van eene vry goede gestalte, eenigzins zwart, en gekleed in gestreepte boomwollen stoffe. Op het hoofd droegen zy tulbanden van linnen, met zyde en goud doorgewerkt. Ook droegen zy zwaarden en dolken, en bragten muzyk-indrumenten mede, welke zy Sagbuts noemden. Zy spraken de Arabische taal. Zy aten en dronken 't geen men hen opdischte, en wanneer één der schepelingen, die hunne taal verstond, hen vroeg: hoe het eiland, daar zy van daan waren gekomen, genoemd wierd, antwoordden zy: Mosambik. Zy voegden 'er by, dat 'er op dit eiland een stad was, welke bewoond wierd van kooplieden, die naar Indië met speceryën, edele gesteenten en andere zaaken handelden. Zy boden zich aan, om de schepen in de haven te brengen; en deeze aanbieding wierd met genoegen aangenomen.
|
|