Reisbeschryvingen voor de jeugd. Eerste deel
(1786)–J.H. Campe– Auteursrechtvrij
[pagina 187]
| |
[pagina 189]
| |
In de vyftiende eeuw hadden de Venetiäanen byna den geheelen handel naar Indië aan zich getrokken, en zich daardoor by uitstek verrykt. Zy voeren derwaards door de middellandsche zee naar Alexandrië in Egipten, van daar naar Suez op de aardëngte, welke Asie met Afrika verëenigt, vanwaar zy door de roode en arabische zee naar Kalicuta of een andere haven aan de kust van het eerste Oostïndisch schier-eiland steevenden. Ik verzoek myne jonge Leezers, om de genoemde zeeën en plaatsen op de landkaart te zoeken. Andere Europeesche Natiën beschouwden met wangunst de onmeetelyke rykdommen, welke Venetiën door dien handel toevloeiden. Gaarne zouden zy een gedeelte van dezelven afgeleid hebben; maar daartoe was geen ander middel, dan dit: om naamelyk eenen nieuwen weg naar Indië door de zee | |
[pagina 190]
| |
te vinden. De Portugeezen, in dien tyd een onderneemend volk, waren de eersten, die op het denkbeeld kwamen, om dit middel te beproeven, en de nieuwe weg, welken zy wilden uitvinden zoude rondom Afrika gaan door die zeeën, waardoor men, gelyk myne jonge Leezers weeten, thans indedaad gewoon is naar Oostïndië te zeilen. De vraag was nu nog, of zulk eene vaart ook wel doenlyk was? Men had wel een oud naricht, dat reeds in aloude tyden zeker Koning van Egipte, Necho genaamd, door Fenicische schepen geheel Afrika had laaten omzeilen: men was echter niet vast verzeekerd, of dit naricht wel gegrond was. Veelen ontkenden ronduit de mogelykheid van zulk eene onderneeming, en wel uit zodanige gronden, welke thans een kind kan wederleggen. Zy verbeeldden zich naamelyk, dat Afrika naar het zuiden toe geen einde had, maar zich uitstrekte tot aan het zuider-aspunt, en dat het uit dien hoofde onmogelyk was om het rond te zeilen. Daarenboven hielden zy 't, insgelyks ten onrechte, voor eene besliste zaak, dat dat gedeelte van onzen aardbol, | |
[pagina 191]
| |
het welk men gemeenlyk den warmen aardgordel noemt, van de zon zodanig gebrand wierd, dat geen mensch in staat was, om het 'er uittehouden. Ja, zy vreesden zelfs, dat de gloed der zon in die warme gewesten zo groot mogt weezen, dat zy de schepen aansteeken, en met man en muis tot asch zou verbranden. Lagcht niet, myne jonge Vrienden! over de groote onkunde, welke men hierby te kennen gaf. Men kende in dien tyd van onze aarde en van haare natuurlyke gesteldheid nog zo weinig, dat wy allen, wanneer wy in denzelfden tyd hadden geleefd, zekerlyk niet veel verstandiger zouden geoordeeld hebben. Thans, na dat 'er reeds zo veel duizend reizen naar alle hemelstreeken gedaan, en zo veele van dezelven beschreeven zyn, is 't geen groote konst meer, om het belagchelyke van die vrees te begrypen. Dit kan nu elk kind doen; maar in dien tyd was 't geheel anders. Evenwel waagden het de Portugeezen, om, in weerwil van deeze afschrikkende redenen, op deeze gewigtige ontdekking uitteloopen. Hunne eerste poogingen bereikten | |
[pagina 192]
| |
wel nog niet het bedoelde oogmerk; maar zy bereikten toch iets, het welk hen naar genoegen beloonde. Zy ontdekten naamelyk van tyd tot tyd de eilanden Porto Santo en Madera, de Azorische eilanden, het groene Voorgebergte, en eindelyk zelfs de Kaap de goede hoop, als de laatste zuiderhoek van Afrika. Hy, die deeze laatste ontdekking voltooide, en de genoemde Kaap werkelyk omzeilde, was Bartholomeus Deäz. De mogelykheid, om Afrika heen naar Indië te zeilen, scheen nu voldongen te zyn: nogthans waren 'er menschen, die dezelve altyd nog in twyfel trokken, en de hoop, om dit oogmerk eindelyk te bereiken, altyd nog voor een ydele harssenschim hielden. Dat men de linie kon passeeren, zonder van de zon verbrand te worden, en dat Afrika zich niet in 't oneindige uitstrekte, maar ergens eindigde, en dat men 'er om heen kon zeilen, konden zy nu zekerlyk niet meer ontkennen. Maar by ongeluk had Diäz by de Kaap de goede hoop een' zwaaren storm doorgestaan, en deeze Kaap uit dien hoofde den bynaam Tormentoso, dat is, de stormachtige gegeeven, Dit was nu voor deeze | |
[pagina 193]
| |
kleinhartige menschen genoeg, om hieruit het besluit optemaaken, dat het in dit gewest altyd stormde, en dat het dus onmogelyk was, om daar verder door te dringen. Welke voorbaarige besluiten kunnen lafhartigheid en vrees niet voortbrengen! Inmiddels behoorde de Koning Emanuel van Portugal niet tot het getal van die lafhartige twyfelaars; hy was zodra niet aan de regeering gekomen, of hy dacht 'er met ernst op, om het plan van zyne Voorvaderen, om Oostïndië ter zee te ontdekken, volkomen ter uitvoer te brengen. Hy deed zonder uitstel eene vloot uitrusten, en verkoor tot aanvoerder van dezelve eenen man, die de bekwaamheid en den moed, welke tot zulk eene groote onderneeming vereischt wierd, in eenen hoogen graad bezat. Zyn naam was Vasco de Gama, en hier is de geschiedenis van zyne merkwaardige reis, waarop hy deeze ontdekking gedaan heeft! |
|