| |
| |
| |
7. Vertrek van Nova zembla. Onnoemelyke gevaaren en ongemakken.
Het was den veertienden van juny 1597, des morgens ten zes uuren, dat zy scheep en onder zeil gingen. Twee van hen, naamelyk Barendsz en een matroos, genaamd Andriesz, waren ziek. Van deeze twee zieken had men in elk vaartuig een gelegd, opdat men elk hunner met dieste meer zorgvuldigheid konde oppassen, en het scheepsvolk van beide de vaartuigen daarin mogt deelen.
Vol van moed en blydschap namen zy thans eene reis aan, welke zolang als de waereld gestaan had, niet ligt haare wedergaê had gehad. Want 't geen zy ondernamen was niets geringer, dan in twee ellendige open vaartuigen eenen togt te doen van tweehonderd duitsche mylen onder een hemelstreek, welke midden in den zomer naar onze winterlucht gelykt, en in eene zee, welke vol ysbanken was, die nu vast stonden, dan van | |
| |
de stormwinden los gerukt en tegen elkanderen geworpen wierden. En wel met zulke uitgemergelde ligchaamen! Met krachten, welke van de doorgestaane ongemakken reeds zo zeer verzwakt waren! Gewisselyk, men moet verbaasd staan, wanneer men zich de grootheid van deeze gevaarlyke en onbeschryflyk-lastige onderneeming in haare geheele uitgestrektheid voorstelt.
De plaats, alwaar zy overwinterd hadden, was, gelyk wy weeten, aan de oostlyke zyde van het land. De kortste weg van daar naar het vaste land zou geweest zyn, wanneer zy langs deeze oost-kust af naar het zuiden gezeild hadden. Maar Heemskerk verkoos – ik weet met zekerheid niet, waarom? maar waarschynelyk dewyl hy reden had te vermoeden, dat de zee aan de west-kant van Nova Zembla vryer zoude zyn, dan die aan de oost-zyde – hy verkoos dan, zeg ik, eene veel langere vaart. Hy besloot naamelyk, om eerst wederom noordwaards op te loopen, voorts om den noorder-hoek van Nova Zembla, of van de zogenaamde Ys-kaap te zeilen, en dan eerst op de andere west-zyde van het land af naar het zuiden koers te zetten.
| |
| |
Ingevolge dit besluit hield hy 't dus by hun vertrek naar het noorden. Maar zy waren nog niet zeer verre gekomen, wanneer zy reeds zodanig door ysbanken wierden ingeslooten, dat zy niet verder konden komen. Een akelig begin, het welk bygeloovige menschen zekerlyk als een kwaad voorteeken zouden beschouwd hebben! Maar dit deeden onze Vrienden, de braave Hollanders, niet, die mannen waren, en geene bygeloovige oude vrouwen. Deezen gingen zo lang aan het ys voor anker liggen, tot dat het wederom in beweeging geraakte, om hen plaats te maaken, en zy maakten gebruik van dien tusschentyd, om sneeuw op het vuur te smelten, ten einde zy water mogten hebben om te drinken. In plaats dan, dat zy zich door deeze eerste hinderpaal in de uitvoering van hun voorneemen zouden hebben laaten afschrikken, trachten zy veelmeer, om 'er voordeel mede te doen; en dit was verstandig van hen gehandeld.
Ook vonden zy zich welhaast in staat, om verder te zeilen. De wind was gunstig, en de roeyers spanden hunne krachten zodanig in, dat zy reeds op den derden dag | |
| |
den noorder-hoek van het land bereikten. Met de twee zieken wierd het inmiddels hoe langer hoe erger, hoewel Barendsz op de vraag, hoe 't met hem was? het antwoord gaf, dat hy aan het beteren was, en dit maal den dood nog hoopte te ontgaan.
Hy vroeg: of men by de ys-kaap was? en toen men hem ja! antwoordde, wenschte hy opgebeurd te worden, en dezelve nog eens met zyne oogen te beschouwen. Hy kon 'er ook den tyd wel toe neemen, want de vaartuigen geraakten thans wederom tusschen het ys, 't welk hen noodzaakte om stil te blyven liggen.
Des anderen daags, toen zy tusschen het ys opzeilden, dreeven de ysbanken op zulk eene schroomelyke wyze tegen de vaartuigen, dat het scheepsvolk de hairen te berge reezen, dewyl men met elken slag den ondergang moest verwachten. Het ys had hier, waarschynelyk door eenen sterken zeestroom, zo verbaazend veel schot, dat men hetzelve noch schielyk genoeg ontwyken, noch door haaken van het schip afweeren kon; en het dreef zo digt aan elkanderen, dat men volstrekt geen middel zag, | |
| |
om 'er door te komen. Zelfs de kloekmoedigste gaf hierby alle hoop op; zy oordeelden dat zy allen verlooren waren, en begosten reeds afscheid van elkanderen te neemen. Zy zagen nog wel één middel, om behouden te blyven; maar alle hunne poogingen om zich daarvan te bedienen, bleeven vruchteloos. Daar stond naamelyk niet verre van hen vast ys, waarop zy vluchten, en zich tegen de dryvende ysbanken beveiligen konden: maar zy vonden het onmogelyk, om met de vaartuigen tot die plaats doorteworstelen. Maar ziet, myne Kinderen! hoe een eenig onversaagd en kloekmoedig man veeltyds de beschermëngel van veele andere menschen worden kan! Van Veer, een der scheepelingen, die zich reeds by verscheiden andere gelegenheden regt braaf getoond had, besloot ook nu, zich bloot te stellen aan het oogschynelykst doodsgevaar, om, was 't mogelyk, het leven van zyne medereizigers te behouden. Met het einde van een touw in de hand, sprong hy uit het vaartuig, huppelde, gelyk een kikvorsch, van de ééne dryvende ysbank op de ander, en bereikte eindelyk, tegen alle ver- | |
| |
wachting gelukkiglyk het vaste ys. Nu trok hy het touw naar zich toe, en de vaartuigen, welke naast elkanderen lagen, volgden, en geraakten op deeze wyze insgelyks aan het ys. Veel geluk, braave van Veer! met de blydschap, welke gy moest ondervinden, van uwe makkers allen door u gered te zien!
Men zorgde eerst voor de zieken; droeg ze in doeken op het ys, en leide iets onder hen, waarop zy rusten konden. Vervolgens ontlaadden zy al het overige, en sleepten eindelyk de vaartuigen zelven op het ys, dewyl deeze door het ys zodanig beschadigd waren, dat zy eene groote verbetering noodig hadden. Deeze verbetering was het eerste, 't welk zy deeden; vervolgens gingen zy aan het strand, waaraan het vaste ys, waarop zy zich geborgen hadden, gehegt was, om vogel-eieren voor de zieken te zoeken. Maar zy konden slechts eenige vogelen magtig worden.
Den volgenden morgen zagen zy de zee wyd en zyd met ys bedekt. Een zeer hartbreekend gezicht! Want nu scheen het alsof 't hen alleenlyk gelukt was, tot zo verre te | |
| |
komen, opdat hun toestand slechts nog hulpeloozer zou worden, en zy zo veel te eerder, onder hunne ellende zouden bezwyken. De gezonde scheepelingen benydden byna den zieken Andriesz, toen zy zagen, dat 't welhaast een einde met hem neemen zou, dewyl zy hem moesten gelukkig pryzen, daar hy nu eerlang van alle ongemakken verlost zoude worden. Barendsz, die 'er van hoorde spreeken, verzeekerde dat zyn einde ook zeer naderde. Maar dewyl hy ten zelfden tyde nog met veel oplettendheid eene kaart nazag, welke van Veer gemaakt had van de gewesten van dit land, welke zy ingezien hadden, geloofde men niet, dat 't indedaad zo erg met hem was, en sprak van iets anders. Barendsz lei vervolgens de kaart weg, en eischte iets te drinken. Maar hy had zodra niet gedronken, of hy leide schielyk zyn hoofd nêer, en gaf den geest, tot groot leedweezen van het geheele gezelschap. Men verloor in hem eenen braaven reis- en lotgenoot, en eenen bedreeven stuurman, op wiens bekwaamheid een groot gedeelte berustte van de hoop, dat hunne gevaarlyke onderneeming een gelukkig einde | |
| |
neemen zou. De matroos Andriesz stierf kort daarna.
Vier droevige dagen moesten zy hier in sneeuw en ys blyven doorbrengen, dewyl de ysvelden, welke de zee bedekten, zo vast stonden als een muur. Op den vyfden dag, den 22sten Juny naamelyk, waaide 'er een zuid-oosten wind, en men zag dat het water open was. Terstond wierd alles ingepakt; men spande zich voor de vaartuigen, en sleepte ze tot op vyftig treden verre van het water. Maar men had ze naauwlyks vlot gemaakt, of men moest ze reeds wederom over andere ysbanken, welke hen nog in den weg lagen, met onbeschryflyk veele moeite voortslepen, tot dat men eindelyk zo gelukkig was, aan een vry en vaarbaar water te komen. En nu zeilde men, hoewel niet zonder menigvuldige hinderpaalen, verder.
Den 25sten, toen men wederom aan een ysveld moest stil liggen, ontstond 'er een hevige storm. Het ys, waaraan de vaartuigen waren vast gemaakt, brak, en de stukken dreeven van elkanderen. De kleine schepen zelven, welke nu los waren, wierden op de hooge zee gejaagd, terwyl zy alle | |
| |
oogenblikken in gevaar waren, om nu tusschen de dryvende ysbanken verpletterd, en dan door den stormwind omgeslaagen te worden. De scheepelingen spanden alle hunne overige krachten in, om wederom aan de kust te komen, en dewyl dit oogmerk door roeyen alleen niet kon bereikt worden, waagde men het, om het fokzeil, dat is, een kleiner aan de voorste mast bevestigd zeildoek, optehaalen. Maar de voorste of fokkemast van de boot wierd door den storm aan stukken geslaagen, en dus zag men zich genoodzaakt, om het groot zeil te hulp te neemen, zo men de sloep volgen, en niet alleen in den grooten oceäan weggevoerd wilde worden. Naauwlyks had men hetzelve opgehaald, of de wind blies 'er met zulk eene hevigheid in, dat het vaartuig gewisselyk zoude omgeslaagen zyn, zo men het zeil niet op het oogenblik gestreeken, dat is wederom neêrgelaaten had. Van alle zyden had de boot reeds water geschept, en de menschen in denzelven hadden hunnen ondergang reeds voor onvermydelyk gehouden. Het was echter een geluk voor hen, dat zy desniettegenstaande nog tegenwoordigheid | |
| |
van geest genoeg behielden, om in het oogenblik, dat zy zich voor verlooren reekenden, nog op hun behoud te denken. Want den tyd was 'er nog niet, welken de hemel tot hun sterfuur bepaald had. Eensklaps veranderde de storm uit het zuiden in eenen gemaatigden noord-westen wind, die hunne vaart naar het vaste ys aan de kust begunstigde, waarby zy dan eindelyk ook gelukkiglyk aankwamen.
Maar toen zy hier uitzagen naar de sloep, vonden zy dezelve nergens. Inmiddels hoopte men, dat alleenlyk de zwaare nevel, welke de lucht vervulde, hen voor hunne oogen verbergde, en voer langs het ys heen, om ze optezoeken. Maar vruchteloos. Men begon reeds te gelooven, dat zy mogelyk verlooren waren, toen van Veer, die den boot kommandeerde, eenige schooten deed, waarop men het genoegen had, om een antwoord door tegen-schooten te hooren. Door dit middel, dikwyls by soortgelyke gelegenheden aangewend, vond het ééne vaartuig het ander gelukkiglyk weder.
Zy vervolgden hierop hunne moeyelyke reis, en voeren des anderen daags langs een ys- | |
| |
veld, het welk krielde van zeepaarden. Men had zulk eene meenigte van die dieren nog nooit byëen gezien. Het zou de moeite waardig geweest zyn, om 'er jagt op te maaken, wanneer men in eenen toestand, gelyk die was, waarin onze reizigers zich bevonden, tot diergelyke dingen lust hebben kon. Daarenboven, waarom zouden zy deeze dieren onnoodig dooden, dewyl zy dat geene, waarom men ze gemeenelyk dood, naamelyk hunne tanden, thans noch wisten te gebruiken, noch konden medeneemen? Dus vergenoegden zy zich, om te schieten onder eene vlugt van trekvogelen, welke hen juist hier ontmoette, en voor hen van meerder belang waren dan alle de zeepaarden. Zy hadden het genoegen, om een geheel dozyn van dezelven te dooden.
Den 28sten, toen zy wederom aan vast ys waren gekomen, en van het zwaare dryfys zeer geprangd wierden, gingen zy by één van deeze ysbanken voor anker liggen; ontlaadden alles, wat in de vaartuigen was; en sleepten vervolgens de vaartuigen zelven op het ys; maakten een tent van zeildoek, en | |
| |
begaven zich te rust, na dat zy een man op de wacht hadden gesteld. Deeze omzichtigheid was voor hen van veel nut; want te middernacht ontvingen zy een bezoek van drie groote witte beeren, die een schrikkelyk bloedbad onder hen zouden aangerecht hebben, zo de wachthebbende dezelven niet ter regter tyd ontdekt, en zyne slaapende reisgenooten door een luid geschreeuw van het dreigend gevaar verwittigd had. Men doodde hieröp één van deeze gedrochten, en de twee overigen namen de vlucht. Maar des anderen daags kwamen zy wederom. Eén van dezelven vatte den gedoodden broeder met zynen bek aan, en sleepte hem verre weg, tot aan eenen hoek van het ys, alwaar beiden hem aanvielen, en begonnen te eeten. Men schoot 'er op, en zy verlieten hunnen prooi, vier persoonen gingen naar de plaats toe, en vonden tot hunne verwondering, dat zy dit groote ligchaam binnen zulk een korten tyd reeds half verslonden hadden. Deeze vier mannen waren naauwlyks in staat, om de nog overige helft weg te draagen; en een éénige beer had het geheele ligchaam weggesleept. Deeze byzon- | |
| |
derheid kan ons tot een maatstaf dienen, om een denkbeeld te vormen van de buitengewoone kracht van deeze dieren.
Dewyl de wind deezen dag, en de twee volgende zeer hevig uit het westen waaide, zagen zy zich genoodzaakt op het ys te blyven liggen. Binnen deezen tyd waren zy nog blootgesteld aan verscheidene aanvallen van beeren; maar door waakzaamheid en moed behaalden zy altyd de overwinning.
De nacht tusschen den eersten en tweeden July was een van de gevaarlyksten en lastigsten van alle, welke zy tot dusverre hadden beleefd. Des avonds omtrent negen uuren, sloegen de ysbanken by eenen storm uit het westen met zulk eene hevigheid tegens het vaste ys, dat het gedeelte van hetzelve, waarop de vaartuigen van de scheepelingen waren, zich afzonderde en wegdreef. Het grootste ongeluk hierby was, vooreerst, dat alle de baalen en vaten op het ys lagen, en de meesten van dezelven, by het losgaan van het ys in het water vielen. Dit was het echter nog niet alles. De zyde van het los gerukte groote stuk ys, waarop de vaartuigen stonden, was naar zee gekeerd, van | |
| |
waar telkens nieuwe ysbanken kwamen aandryven, welke aan stukken braken, en elk oogenblik dreigden, om de vaartuigen tevens met de menschen, die 'er by waren, te verpletteren of te bedekken. Uit dien hoofde moest men in aller yl de vaartuigen naar de andere zyde van de dryvende ysbank, welke naar het land gekeerd was, zoeken heen te sleepen. Maar het ys brak daarby meer dan eens onder hunne voeten. De boot nevens de menschen, die 'er mede beezig waren, wierd weg gerukt. De mast van denzelven brak, en het geheele vaartuig wierd door den aandrang van het ys zodanig beschadigd, dat het lek wierd. De menschen moesten zich van de eene dryvende ysbank op de andere zien te redden, en den half verbryzelden boot achter zich sleepen.
't Geen hun ongeluk nog grooter maakte, was, dat 'er een zieke in lag, dien de braave lotgenooten niet wilden achter laaten, schoon elk genoeg te doen had, om zyn eigen leeven te redden. Met een zichtbaar levensgevaar waagden zy zich by hem, namen hem op, en sprongen met hem van de ééne ysbank op de ander, tot dat zy eindelyk by de | |
| |
sloep kwamen. Ziet hier, myne jonge Vrienden! wat een onbedorven gevoel van menschlievendheid vermag! Middelerwyl de ryke en baatzuchtige wellustling met een saamengeschroeid hart naauwlyks besluiten kan, om den uitgehongerden broeder eenige brokken van zynen overvloed toe te werpen of zyne naaktheid met een afgelegd kleed te bedekken; stellen arme, door honger, koude en ellende afgematte matroozen, hun Alles – hun leven in de waagschaal, om eenen zieken reisgenoot te redden, die hen indedaad tot last was, en van wien zy vermoeden konden, dat hy 't toch niet lang meer maaken zoude. Dit is menschlievendheid! Dit was eene vertooning waarby zelfs Engelen vreugdetraanen hadden moogen storten! De Voorzienigheid zeegende deeze wêergaêlooze daad. Het gelukte hen, om tegen alle verwachting en hoop, niet alleen zich-zelven en hunnen zieken vriend, maar ook de vaartuigen te behouden, en dezelven wederom op vast ys te sleepen. Ook wierd 'er nog het één en ander van de verlooren baalen en vaten geborgen; de stormwind bedaar- | |
| |
de, en, gelyk het gemeenlyk altyd gaat, na het onweder volgde zonneschyn.
|
|