| |
| |
| |
6. Verder verblyf op Nova zembla. Toestel tot het vertrek.
Daar is geene roos zonder doornen; en geene vreugde zonder leed! Dit is een spreekwoord, 't welk door het geheele menschelyke leven wordt bewaarheid. Ook moesten onze vrienden op Nova Zembla deeze waarheid ondervinden; want in denzelfden tyd, dat de wederkeerende zon hen in verrukking wegsleepte, hadden zy het ongeluk, om eenen van hunne mede-reizigers, die reeds eenigen tyd ziek had geleegen, door den dood te verliezen. Zy begroeven hem met leedwezen in de sneeuw.
Ook kwamen nu de beeren wederom, en de vossen, die tot dus verre hun wintergezelschap waren geweest, maakten hen plaats. Een van de beeren, die hen by hunne hut aanrandde, en dien zy gelukkiglyk doodden, was zo vet, dat zyn vet, het welk zy uitsmolten, om hunne lamp te onderhouden, meer dan honderd ponden woog.
| |
| |
De koude was nu reeds eenige dagen merkelyk minder geweest, maar zy keerde
telkens met vernieuwde sterkte weder. In het midden van de maand February was dezelve strenger en ondraaglyker dan ooit. Deeze onverwachte verergering zou het geheele gezelschap moedeloos gemaakt hebben, zo de hoop, om eindelyk eens uit hunne ellende verlost te zullen worden, hen niet wederom had opgebeurd.
Hunne grootste zorg was altyd, om zich van eenen genoegzaamen voorraad van brandhout te voorzien. Het opzoeken en aanbrengen van hetzelve ging steeds van de grootste moeijelykheden verzeld; want het moest niet alleen verre gehaald, maar ook onder bergen van sneeuw opgezocht en door even zo diepe sneeuw naar de hut gesleept worden. Maar wat valt 'er te moeijelyk voor de krachten van den mensch, wanneer hy door moed bezield en door nood gedreeven wordt?
Op zekeren tyd, toen zy reeds naar den doorgestaanen last van den dag op hunne legerstede rustten, kwam 'er een beer aan hunne hut, en verkondigde zyne tegenwoordigheid en oogmerk door een afgrysselyk ge- | |
| |
brom. Zy sprongen allen op, greepen naar het schietgeweer, en drukten hetzelve los op den beer. Maar daar was niet een van alle de snaphaanen, welke wilde afgaan, dewyl het kruid nat was geworden. Een droevig geval waarlyk! Inmiddels klom het gedrocht de trappen af, welke in de sneeuw waren gemaakt, en kwam tot aan de deur, welke het poogde open te breeken: maar de Kapitein stelde zich aan dezelve, en hield ze zo vast, dat de beer zyn oogmerk niet kon bereiken. Na veele vruchtelooze poogingen deinsde hy af; maar keerde welhaast, even alsof hy zich beter bedacht had, weder, klom op het dak van de hut, en begon zo afgrysselyk te brommen, dat hen-allen de hairen te berge reezen. Hy was beezig aan den schoorsteen; en werkte met zo veel kracht, dat men alle oogenblikken moest verwachten, denzelven van boven in de hut neêr te zien vallen. Oordeelt zelve, jonge Leezers! hoe zy daarby moesten te moede zyn! Doch de Voorzienigheid waakte ook hier voor hun leven. De beer moest zyne onderneeming opgeeven; hy scheurde echter eerst nog het zeil, waarmede de hut over- | |
| |
dekt was, en ging vervolgens, na eene buitengewoone verwoesting aangerecht te hebben, andermaal heen.
De strenge koude hield nog aan tot den 15den April. Op dien dag bezochten zy het schip, en vonden het nog in dezelfde droevige gesteldheid, waarin zy hetzelve hadden verlaaten. Het ys, waarin het vast zat, was tot eene verbaazende dikte aangegroeid, en vertoonde de zonderlingste gedaanten. Hier verhief zich een tooren, dáár scheen het geheele straaten vol van huizen gevormd te hebben; hier had het een schans, dáár eenen wal opgeworpen. Maar wat verder scheen de zee zich allengs te openen, en van het ys vry te worden. Dit verwekte by allen de hoop en den wensch, om spoedig te kunnen vertrekken: maar Heemskerk had beslooten, om eerst het einde van de Meymaand aftewachten, opdat men hem niet eerlang zou kunnen beschuldigen, dat hy de hoop, om het schip te behouden, uit eene angstvallige vrees voor zyn leven, te vroeg had opgegeeven.
Het einde van de maand Mey verscheen, maar het schip zat nog al vast. Het ys, | |
| |
waarvan het ingeslooten was, scheen op den grond te rusten: want het stond onbeweeglyk stil, hoe dikwyls ook de ysvelden, welke zy op eenen verderen afstand zagen, braken, en door den wind weggevoerd werden. Thans gaf de Kapitein last, om de sloep en den boot, welke onder de sneeuw bedolven waren, uittegraaven, om dezelve zo goed mogelyk, toeterusten tot de lange en allergevaarlykste reis, welke zy daarmede wilden onderncemen. Dit was een aangenaam geluid in de ooren van de bootslieden, welken geen gevaar, zo groot en vreesselyk toescheen, als dit, dat zy hun geheele leven in dit gruwelyk winter-gewest zouden moeten slyten. Alle hunne krachten waren zeer uitgeput, en het koste onbeschryflyk veel moeite, om de twee vaartuigen uit de diepe sneeuw optehaalen. Dikwerf begaven hen hunne krachten; maar de woorden van den Kapitein: ‘Indien gy geen burgers van Nova Zembla blyven, en binnen eenen, korten tyd uw graf in deeze sneeuw vinden wilt: moet gy deeze vaartuigen, waarop de geheele hoop van onze verlossing berust, trachten in staat te brengen,’ – | |
| |
deeze woorden waren donderslagen in hunne ooren, en gaven hen krachten, om zelfs het onmogelyke mogelyk te maaken.
Ondertusschen verliep de geheele maand van Mey met den arbeid, welken zy aan de verbetering en uitrusting van deeze kleine vaartuigen besteeden. Dikwerf wierden zy geduurende den arbeid van de beeren aangerand, en meer dan eens geraakten zy in het grootste gevaar, van deeze wilde dieren verscheurd te worden. Dikwerf wierd het wéér zachter, en de zee begon van het ys gezuiverd te worden: maar dikwerf bragt een eenige noorden-wind de vreesselykste koude weder, en de zee wierd op nieuws wyd en zyd met ysvelden en ysbergen bedekt.
In de eerste dagen van Juny trok men de vaartuigen over het ys heen naar het schip, om ze, wanneer alles gereed was, van daar verder tot aan het einde van het ys te brengen en dan in het water te laaten loopen. De volgende dagen was men beezig, om de hut te ruimen, en alles, wat hen op hunne gevaarlyke reis van nut zyn kon, vooräf insgelyks aan het schip te bezorgen. Dit | |
| |
was byna de halve weg tot aan de plaats, waar het water open was.
Geduurende deezen arbeid overviel hen een hevige storm, verzeld van sneeuw, hagel en regen, gelyk men hier in lange tyd niet had beleefd. Het weér was zo ysselyk, dat men alles moest laaten staan en liggen, om de wyk in de hut te neemen. Maar ook hier bleef geene plaats droog: want dewyl zy de planken van het dak ter verbetering van de vaartuigen gebruikt, en 'er in de plaats van dezelven slechts een zeil overgespannen hadden, drong 'er de zwaare regen door, en de hut stond vol water. Maar ook dit ongemak wierd door geduld overwonnen, en des anderen daag hervatte men den arbeid, om alle de overige zaaken uit de hut naar het schip te brengen.
Den 11den Juny kwam hen een nieuw onheil over, en wel het grootste, 't welk hen in deeze omstandigheden kon overkomen. Alle levensmiddelen, en wat anderzins tot hunne reis onöntbeerelyk was, waren thans aan boord van het schip gebragt, en de twee vaartuigen, waarmede zy de reis meenden aanteneemen, lagen 'er naast. Eens- | |
| |
klaps stak 'er zulk een geweldige storm op, dat men niets anders kon verwachten, dan dat het ys losbreeken en het schip met alles wat 'er in was, aan stukken slaan en in den afgrond zou doen wegzinken. En gebeurde dit, dan was 'er geen middel meer voor hun behoud. – Maar ook dit onweder trok gelukkiglyk voorby.
Met dies te meerder blymoedigheid gingen zy dan aan den laatsten zwaaren arbeid, welke 'er nog voor hen over was, eer dat zy de vaartuigen naar het water sleepen en scheep gaan konden. Deeze bestond daarïn, dat zy eerst eenen weg van het schip tot aan het water moesten baanen. Het ys had naamelyk, gelyk ons reeds bekend is, bergen en dalen gemaakt, daar men de vaartuigen onmogelyk kon oversleepen. Deeze moesten dus eerst effen gemaakt worden; en dit was gewisselyk geen gemakkelyk werk. Ondertusschen gingen zy met bylen en haaken frisch aan den arbeid; zy hadden geduurende denzelven nog een zwaar gevecht met eenen beer, dien zy overweldigden en bragten eindelyk ook dit moeijelyke werk gelukkiglyk tot stand.
| |
| |
Barendsz en Kapitein Heemskerk hadden middelerwyl een bericht opgesteld van de lotgevallen, welke hen waren overgekomen. Een afschrift van hetzelve leiden zy in een bus, en lieten het tot naricht voor de geenen, die misschien by ongeluk hier mogten belanden, op het schip. Zy hadden 'er de plaats in beteekend, waar hunne hut stond, en de middelen beschreeven, waarmede zy zich tien maanden lang in dit gruwelyk gewest hadden onderhouden. Men ziet hieruit, dat deeze menschen den pligt der menschlievendheid oefenden, dewyl zy ook het noodlot van die geenen zochten verdraaglyk te maaken, die misschien het ongeluk zouden hebben, van hier te moeten overwinteren. Maar de nood, welken men zelf ondervindt, maakt altyd mededoogend en geneegen tot elk werk van menschenliefde; en dit is juist een van de redenen, waarom de goede God zyne menschen van tyd tot tyd met droefenissen bezoekt. – Twee andere afschriften van dit bericht verdeelde de Kapitein op de twee vaartuigen, opdat men, zo het een misschien mogt verongelukken, en het ander gelukkig aan het | |
| |
vaste land komen, geloof mogt slaan aan het verhaal van de alsdan nog overgebleeven manschap. Het geheele scheepsgezelschap moest uit dien hoofde deeze berichten onderteekenen, om dezelven dieste geloofwaardiger te maaken.
Nu wierden de vaartuigen naar het water gesleept. Vervolgens bragt men alles, wat tot de lading geschikt was, insgelyks op sleeden derwaards. Men had echter de voorzichtigheid gehad, om alle de waaren, welke door de vogtigheid konden bedorven worden, te winden in zeildoek, door teer gehaald, opdat dezelven niet ligtelyk konden beschadigd worden door het water, het welke 'er somtyds mogt overslaan De geheele lading bestond uit zes baalen fyne doeken, een kist vol linnen, twee baalen fluweel, twee kleine kisten met geld, twee vaten met takelwerk en linnegoed van het volk, dertien vaten met beschuit, een vat met kaas, een klein vat met spek, twee vaten met olie, zes vaten met wyn, twee vaten met wynäzyn, en de kleederen van de scheepelingen. Deeze meenigvuldige goederen konden zy naauwlyks in de vaartuigen bergen.
|
|