Reisbeschryvingen voor de jeugd. Eerste deel
(1786)–J.H. Campe– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Eerste Reis. Ter ontdekking in het Noorden. Door Jacob Heemskerk, en Willem Barendsz.I. Deel. | |
[pagina 3]
| |
1. Inleiding.Ik maak een begin, myne jonge Vrienden! met u in zeer koude en eenzaame gewesten te leiden. Onze eerste reis zal naamelyk zyn naar Spitsbergen en Nova Zembla. Gy weet immers wel welke landen dit zyn, en waar zy liggen? Doch laat u de moeite niet verveelen, om deeze landen nog eens op de kaart te zoeken, opdat de ligging van dezelven, geduurende myn geheel verhaal, u altyd voor de oogen moogen zweeven. Gy kunt 'er de eerste de beste platte globe toe gebruiken. Ziet gy niet hier, boven Noorweegen heen, naar het noorder aspunt toe, een vry groot en eenige kleiner eilanden naast elkander? Dit is Spitsbergen.Al ware 't ook dat de naam 'er niet by stond, zoudt gy evenwel niet kunnen missen, om dat het onder alle de bekende landen het verste naar het noorden ligt. Men heeft niet altyd ge- | |
[pagina 4]
| |
weeten, dat daar – zo midden in de yszee – nog een land was; ook weet men 'er, om de waarheid te zeggen, thans nog niet veel van. Maar wat men 'er tot hiertoe van weet, en wie dit het eerst ontdekt heeft, zult gy alles verneemen, zo gy slechts verder gelieft te leezen. Gaat nu met uw oog van daar, en wel schuins naar de rechte-hand, een weinig nederwaards, tot naby de noorder kust van Asië Hier zult gy een ander, nog veel grooter eiland zien liggen; en dit is Nova Zembla. De Russen noemen dit eiland wel Nowaja Semla, dat is, het nieuwe land; maar omdat de eerste half latynsche, half russische naam reeds algemeen in gebruik is, zullen wy dien naam ook behouden. Dit eiland wordt door eene zee-engte van Asië afgefneeden, welke men Waigats noemt- Ziet toch eens, of deeze zee-engte ook wel op uwe kaart is opgegeeven? Zo gy ze 'er niet mogt vinden, moet u dit niet vreemd dunken; want het is nog niet zeer lang geleeden, dat men nog in twyfelstond, of Nova Zembla aan Asië gehegt, dan of het een eiland was. | |
[pagina 5]
| |
Doet nu uwe oogen eens toe, en neemt de proef, of gy u de ligging van beide deeze landen wel zo levendig kunt voorstellen, alsof gy nog beide uwe oogen daarop gevestigd had. Dit moet gy altyd doen, zo dikwerf gy een land, een' rivier, of eene plaats op de Kaart beschouwd hebt; dan zult gy de kaarten van tyd tot tyd in uw hoofd hebben, en gy kunt de kaarten van papier, welke men niet altyd by zich hebben kan, des noods zynde, ontbeeren. Voor het overige vertrouw ik, dat gy u by het leezen van deezc reisbeschryvingen zult gewennen, om elk voorkomend land en elke voorkomende plaats, waarvan gy de ligging nog niet volkomen in het geheugen hebt, altyd wederom op nieuws op de kaart optezoeken. Gy zoudt anders met veel minder nut leezen, dan ik wensch dat gy doen moogt. Dat het in de landen, waarvan hier wordt gesprooken, zeer koud zyn moet, zoudt gy van zelven reeds kunnen vermoeden, al ware 't ook, dat gy 't nooit had gehoord, dewyl gy ziet, dat dezelven zo verre tegens het noorden liggen, Wanneer ik u nu daarenboven nog zeg, dat de zon daar, geduuren- | |
[pagina 6]
| |
de een groot gedeelte van het jaar, in 't geheel niet opgaat, en het dus in deezen tyd altyd nacht is Ga naar voetnoot*: zult gy de vreesselyke koude, welke daar moet heerschen, nog beter kunnen begrypen. Zo gy 'er dan ooit eens naar toe wilt reizen, om 'er misschien eene walvischvangst of robbenjagt bytewoonen: vergeet dan niet, om u wel te voorzien van warme kleederen; anders zoudt gy 't daar niet kunnen uithouden. Doch het is tyd, dat ik u lieden bekend maak met de persoonen, wier reis en lotgevallen ik u zal verhaalen, en met het oogmerk, 't welk hen in zulk een onvriendelyk gewest bragt. – Gy weet toch allen wel, waar Oostïndië ligt, en door welke zeeën men van Europa der waards pleegt te zeilen? Neemt nu nog eens de platte globe voor u, | |
[pagina 7]
| |
en ziet eens, welk een ontzagchelyk verre omweg het is, wanneer men, by voorbeeld, uit Holland, eerst door het kanaal, vervolgens in den Atlantischen Oceäan, voorby Frankryk, Spanje en Portugal naar de Kanarische Eilanden, van daar langs de Afrikaansche kust naar de Kaap de goede Hoop, en dan aan de andere zyde van Afrika weder opwaards, by voorbeeld, naar het eiland Java, en van daar somtyds nog verder op naar China of Japan zeilt, om Chineesche thee of Japansch goud in te ruilen. In plaats van zulk een langen weg wenschten de Europeaanen zeer, eenen korteren weg, en wel insgelyks te water te hebben: want met eenen weg over land naar zo verre afgeleegene gewesten waren zy weinig gediend; waarom? Dit moogt gy zelven gissen. Ten dien einde nam nu deeze en geene, vooral in Holland, de kaart van de geheele bekende waereld ter hand, beschouwde dezelve en dacht: hoe! wanneer men daar eens naar Noorwegen op, voorts regts over Lappland, langs het Europische en Asiatische Rusland tot aan het einde van Asië steevende, en vervolgens tusschen Asië en Amerika wederom afzakte? | |
[pagina 8]
| |
Dit zou immers een veel korter' weg zyn? Zekerlyk! zeiden anderen, en dit moet beproefd worden, rustten spoedig schepen uit, en zeilden 'er op los. Gy zult denken, dat niets gemakkelyker is geweest, dan deeze vaart uittevinden, welke men gemeenlyk den noordoostlyken doortogt noemt. Maar weest niet te voorbaarig met uwe oordeelen; want hoe gemakkelyk dit plan ook scheen te zyn, heeft men 't echter zeer moeijelyk gevonden; en ik moet u voortzeggen, dat men 'er tot deezen dag toe nog niet in geslaagd is. ‘Wel, dat is wonderbaarlyk! – En wat toch zou de menschen hebben kunnen beletten, om hun oogmerk te bereiken?’ Eene enkele verdrietige byzonderheid; naamelyk, wanneer zy, daar boven, over Rusland kwamen, geraakten hunne Schepen eensklaps vast, en zy moesten God danken, wanneer zy zich wederom los maaken en terug konden vaaren, van waar zy gekomen waren. Ik zal 't u duidelyker voorstellen: de zee daar boven is door de verbaazende koude, vol ys, het welk daar in groote stukken, gelyk bergen, rond dryft, dan zich aan elkanderen hegt, | |
[pagina 9]
| |
en tot een ligchaam wordt, even alsof 'er by ons een vyver is toegevroozen. En ziet dit is de reden, waarom het de Yszee genoemd wordt. Begrypt gy nu, waarom het zo gemakkelyk niet valt, om derwaarts eenen weg te vinden? Tweemaalen hadden de Hollanders reeds de proef genomen, om deezen noordöostlyken doortogt in het werk te stellen: maar altyd vruchteloos. Nu beslooten zy, als braave mannen, die zich door zwaarigheden niet terstond laaten afschrikken, om voor de derde maal deeze onderneeming te waagen. Tot dat einde wierden 'er twee schepen uitgerust. Jacob Heemskerk wierd tot Commissaris of Bevelhebber van deeze schepen benoemd. De onder hem staande Opperstuurlieden waren Willem Barendsz op het één, en Jan Cornelis Ryp op het ander schip. – In het volgende Hoofdstuk zullen wy ze zien afvaaren. |
|