Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 350] [p. 350] Vervreemd van deze wereld... I Vervreemd van deze wereld en van de luide Redeloozen, die overstroomen u met van hun woorden het geweld, en zeg: ik heb nimmer mijn hart op dit bedrog gesteld en wat hun ijd'le monden braken wordt niet door mij verkozen. En wendt u van de pleinen en de straten, waar zij de hoozen van hun verderfelijke wanen hebben uitgestort en met verraderlijke waap'nen menigten omgord door hunne leuzen zoo vervoerend als de geur van rozen. Vervreemd van deze wereld - de hooge wolken drijven, het water stroomt en wees alleen met wolken, zee en wind en weet dat van dit leeg misbaar hier niets zal achterblijven en dat in dit domein hun kreet niet eens een echo vindt - de breede waat'ren stroomen, de hooge wolken drijven en stel uw hart alleen op wolken, zee en wind. 29 Juli '34 (Ms. C.) [pagina 351] [p. 351] III (Fragment) De aarde, die hen op heeft genomen, de hemel, die over hen staat, behoeden de hooge droomen in een sterk en veilig beraad, tot de dag en het uur zal komen en een vlam door de wereld slaat. Een is gestort ruggelings ter aarde, in zijn krampende hand wat zand tot oogen, verwonderd starend, door eeuwigen slaap overmand, loken en zijn aêm zich vergaarde in: O Heimat, mein Heimatland... Een ander had geen blinddoek van noode, den muur niet die achter hem stond, hij keek in het avond-rooden met een kleine lach om den mond van deernis met hem die doodde en die zijn droom niet verstond. De derde heeft gefluisterd de namen van wie hij het diepst heeft bemind, - - - - - - - - - - - (Ms. C.) Vorige Volgende