Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 352] [p. 352] Voorjaar De lente nadert en daarmee de lieve droomen; het licht blinkt op het koel en vochtig gras. Ik meen hieraan kan toch geen sterveling ontkomen, alles wordt weer gelijk het altijd was. De paarlemoeren lucht, de broze wiegel-twijgen en na den regen het geuren van den grond, de luwe voorjaarswind en het verrukte stijgen der sterren aan het doorzichtig hemelrond. Men kan zich daaromtrent bezwaarlijk meer vergissen, want het ontvanklijk hart kent zijn bestemden tijd. Het heeft een winter lang de warmte moeten missen, waarnaar het hunkert, en het weet zich thans bereìd. (Gids, 1935) Vorige Volgende