Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 330] [p. 330] Zomeravond Zij gaf waar hij om vroeg - om zijn hand, die teeder was, zijn warme, sterke mond en den geur van het hooge gras, en schreide niet eens daarna, maar schikte zwijgend haar kleed, terwijl om haar smalle mond een kleine glimlach vergleed. Lang leek de weg naar huis, snel ging haar rappe voet, het was laat en zij wist: moeder vond dat niet goed. Aarzelend werd haar blik toen moeder naar haar zag, zij antwoordde op een vraag met een andren, dieperen lach, dien zij-zelve niet had vermoed... Haastig zei ze goeden nacht. In het lage slaap-vertrek lag zij wakker den ganschen nacht. (N. 1930) Vorige Volgende