Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 329] [p. 329] Les grognards Een stroozak soms maar méést den harden grond, als Mariette nog heeft een slok cognac, 't geweer: de liefste die hun slapen deelt, de sterren-fonkelende lucht: een veilig dak, vertrouwder dan de zoldering van het huis waar zij den nacht vóór Austerlitz verbleven en waakten tot de koperen reveille hen opriep tot den dood èn tot het leven! Gevreesd, maar zelf voor God noch duivel bang, trouw aan de flard-doorschoten vaan en aan den tengren roekeloozen knaap, die eens bij Jena hen was voorgegaan, weet hun standvastig en manmoedig hart geen dieper liefde noch een zóó volkomen als dèze, die hen in den korten slaap nog van de vlucht eens adelaars doet droomen. Zij hechten aan geen land, aan geen bezit. Egypte's witste zon noch Moskou's rooden brand, de Newa niet en niet de heldere lucht en warmte van het Italiaansche land. Een vrouw misschien... goed voor één enklen nacht, als reeds te lang de kruitdamp was vervlogen en de verveling traag werd omgebracht bij drank en dobbelspel en donkre oogen. Maar als de roffel slaat en zij de vaan boven de scharen hóóg zien uitgetild, als na de charge van de kurassiers hun kapitein het laatste commando gilt, slaan zij verliefd de hand aan het gevest, - een droom bevangt hun trouw soldatenhart - en stervende verraadt soms één 't geheim: ‘Vive la France et Bonaparte’. (N. 1930) Vorige Volgende