Verzamelde gedichten (1922-1943)
(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 324]
| |
IIOntwakend uit dien langen nacht van vreezen
waart gij van mij en ik van u genezen -
die bij de smart elkanders troosters zijn,
vinden bij vreugd het eigen kleine wezen.
| |
IIIMijn hart is van uw wijsheid gansch vervuld,
ik zoek vergeefs het woord, dat haar onthult -
Tot aan der dijken kruinen staat het water -
o Heer, heb nog éen oogenblik geduld!
| |
IVLaat u niet door der lieden logentaal misleiden,
zwart is hun hart, zij spraken list en laster beiden -
Bedenk: in 't alom donker is de schijn der kaars wel zwàk,
maar reeds van ver kan men de lichtbron onderscheiden.
| |
VIn uwe verzen hebt gij al uw smart aan ons beleden,
in elk gesprek hebt gij zorgvuldig iedren ernst vermeden -
Zeg zèlf: zaagt ge' op een feest ooit oudre vrouw, rondom
wier mond betooverend een jonge lach niet is gegleden?
| |
[pagina 325]
| |
VIDenkt niet, dat wat gij vroeger hebt misdaan
zal in den loop der jaren wel vergaan. -
Al wordt het bloeden van de wond gestelpt,
't is al om niet, het teeken blijft bestaan.
| |
VIIMijn hoogmoed heeft vergeefs uw komst bezworen,
mijn liederen waren trotsch en ijdel om te hooren;
ik, dwáas - de ster, die onbereikbaar schijnt,
wordt in de kleine waterplek herboren.
| |
VIIIHoe zeer gij mij met liefde hebt verwond,
zij is van dit bestaan de éen'ge grond. -
Voller en dieper her-begint het bloeien,
het snoeien maakt den struik gezond.
| |
IXDe wind bestrijkt ons dak en ook de verste kust,
hij dooft der dieren roep en hunnen lust -
wij zijn een deel van uw onmetelijk bestek,
in u vindt zelfs des harten tocht zijn rust.
| |
XIk heb u wel voor-zegd dat dit moest komen.
Uw dagen waren leeg van ijdele droomen. -
De drenkling grijpt den halm in zijn bereik,
maar onherroepelijk de wateren stroomen.
| |
XIMet elk woord dat ik schreef heb ik mijzelf bedrogen,
hoe roekeloos en snel heb ik hun waard' gewogen -
zij werden als het stof dat heenwaait met den wind
bij d' eersten aanblik van uw ondoorgrondlijk oogen.
(N. 1930) |
|