Oudejaarsavond 1929 of het gesprek in ‘de wellevende pelikaan’
(In 'n klein estaminet genaamd de ‘Wellevende Pelikaan’ zit Thomasvaer aan 'n tafel. Het loopt zoetjesaan tegen twaalven. Pieternel, de omvangrijke waardin, hangt over den toog.)
't Is bij twaalven al bekant
En jij bent de eerste klant,
Moet dàarvan de schoorsteen rooken?
't Vuur kan je d'r nauw van stoken!
Niet zoo somber, meidjen-lief,
Vòor de ochtend als een dief
Dezen nacht heeft weggekaapt,
Voordat jij nog 2 maal gaapt
Zal dit fraai estaminet...
Pràten maakt de soep niet vet!
Waarom ben je zoo aan 't klagen?
Het verkort maar onze dagen.
Kijk 'es liever naar mijn glas,
Dat zoo pas gevuld nog was!
(Pieternel vult Thomasvaer's glas en schenkt ook het hare nog 'es bij)
(verheerlijkt glimlachend):
Wat een fonkling en een kleur!
Wat een brandend-zaal'gen geur!
Stroomend graan en vloeibaar goud!
Daarbij wordt 'n vrijer oud!
En dan zijn er toch nog menschen,
Die dit nobel vocht verwenschen!
Volg hen niet op hunne paden
... en hun drooggelegd beraden.
Dieper dan der sterren gloed,
Kouder dan de winternacht,