Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 301] [p. 301] Strophen De dag deint traag als een verlaten deun tusschen de welke wulften der verzonken steden, - bijzij de bedding en voorbij de veil'ge reede resten uw oogen tot een trieste steun. Langs alle waat'ren, waar hart's booten voeren, dolen mijn vreezen tot een goede rust, - maar àl vertrouwde vuren zijn gebluscht onder der heem'len wankellooze vloeren, en langs het pad, waar 's avonds geen meer zwerft, - het duister stuwt tot stad's verborgen kolken - onder den barren jacht van vroegjaar's flarden wolken schouw ik den droom, die alle leven derft. - Dit eèns te zien en geen zal u meer binden, uw handen tasten als in onvermoede koorts, wijl aan den einder de ongedoofde toorts waaide van hen, die nooit genoeg beminden. (N. 1927) Vorige Volgende