Verzamelde gedichten (1922-1943)
(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 279]
| |
IO Vrouwe, voor de klare diepten Uwer oogen,
zuiver en stiller als de vroegste dageraad,
hebben wij eeuwen ons in ootmoed neergebogen,
en in den stralenden afglans van Uw mild gelaat
verstilde, als het wilde water van de stroomen
verstilt waar 't in de eindelooze zeeën o vergaat,
àl onze pijnen - O, zijn we ooit vergeefs gekomen
tot Uwe liefde, bukkend onder last van schuld,
dat gij de zonden niet van ons hebt afgenomen,
en in het raadsel van Uw vreemde lach verhuld
altoos met mateloos erbarmen tot ons zijt getreden
en al het smachten en verlangen hebt vervuld?
O Moeder van het Kind, dat zooveel heeft geleden
om wat de ziel ook immer heeft misdaan,
wij prijzen daaglijks U in de gebeden,
waarvan wij-zelve niet den zin verstaan,
maar onze stem zegt zingende de woorden
en heel ons hart is in hun ban gevaên.
| |
[pagina 280]
| |
IIZoovèlen wisten van U te verhalen
in dieper woorden dan ik ooit vermag,
en 't was alsof zij van Uw ziele zelve stalen,
en of zij iets van Uwen zachten lach
wèg uit het wonder Uwer oogen roofden,
en stiller en nabijer als een eerste lente-dag,
was de ontroering, waarmee ze in U geloofden,
en met een liefde, die door tijden niet vergaat,
een aandacht, die hun gansche leven nimmer doofde,
zongen zij van Uw goddelijken staat,
en de geheven urn van Uwe handen,
't oneindig-teere van Uw broos gelaat
en het geheim van Uwer oogen zachte branden -
zoo, Vrouwe, smeek ik U, dat door mijn lied,
eenzaam gestameld aan der wereld randen,
iets moge beven van wat gij rijklijk achter-liet
in hen, en dat één ziel achter deez' woorden
de liefde, die hen durend schraagde, ziet.
(N.G. 1926) |
|