Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 259] [p. 259] Uit ‘zomerliederen’ I Zomer, o tijd van bloemen veel, volle rozen: donker-rood, die in Uw morgen-lichte tuinen geurend open-gaan... Aromen, die bedwelmend waren, en die ik loom genoot... O, Zomer zoet, reeds vallen oud en geel Uw blaên... Zomer, o tijd van zuiver en vòl-groot begeeren, ik voel Uw weelde-waan vervlieden van mijn oogen... ik weet een wild gevaar, dat nièt-te-weren hangt over mij,... ik weet: een dièpen logen. Zomer gij tijd van stil en vreugde-vol verwachten... Hoe menigmaal zat ik alleen, hoorde Uw lied langs alle luchten gaan, trillende teer en zachte... Hoe menigmaal lag ik in droom verloren: geèn troost te vinden, en wist ik niet, dat ik U eeùwig zou behooren. Vorige Volgende