Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 221] [p. 221] Hollandsch lied Ik weet, ik weet zoo zeker als mijn hart zijn eigen maatslag kent, dat Holland, thans geteisterd en getart, in noods beslommering verward, herrijzen zal in 't end. Daar zal geen dag, geen uur meer zijn voortaan, dat ik niet vóór mij zie het puin in straten, die ik ben gegaan, de dooden, die zijn voorgegaan weerloos langs Maas en Schie. Ik vraag het elken vijand die oprecht en trouw dient volk en land: noemt gij dat Recht, werd dit U toegezegd? Een stad tot op den grond geslecht, walmend en leeggebrand. Vraag het aan elken vijand, niet aan 't rot, dat op de borst zich slaat, zich uitverkoren acht en dat verzot na-aapt en botter is dan bot - zeg dan alleen: verraad! Zoo één gevoel hier gerechtvaardigd zij, ik zeg: het is de haat, die 'k niet begeer, maar anderen dan wij vergrepen zich aan 't volk dat vrij en frank was in zijn staat. Ik weet, ik weet zoo zeker als het bloed in 't Sticht en 't Zeeuwsche land, in Brabant, 't Geldersche de voren voedt - Eén is er die mijn volk behoedt al schijnt het overmand. [pagina 222] [p. 222] Vertrouw gerust daarop, maar laat niet af ook al beheerscht ge uw hand: gedenkt de vele dooden in him graf, waarvan een elk zijn leven gaf voor ons klein Vaderland. Die eenmaal hier geboren werd, hij weet - en weet dat voor altijd - dat hij één vroege Meimaand nooit vergeet, vijf dagen zwart van rouw en leed, hij is ten strijd bereid. Wil dit gedicht verder verspreiden. Leve de Koningin! Vorige Volgende