Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 155] [p. 155] VI Huis en herberg (1941) [pagina 157] [p. 157] Een amsterdamsch lied Verlaat 't Centraal en zie de stad, die zich voor 't oog ontvouwt gelijk een waaier, baan naast baan, van parelgrijs en goud. Het parelgrijs der morgenlucht, die over de Amstel stijgt, het goud van zon en herfstseizoen, dat al ten einde neigt. Welk oord gij ook om haar verliet, zij komt u tegemoet met kaden, Damrak en de Beurs en schepen onder 't roet, met torens breed en sterk van steen en ranker makelij en, als ge goede ooren hebt, met roepen over 't Y. Daar is geen stad als Amsterdam zoo ruim en zoo vertrouwd; als ik een huis te bouwen had ik had het hier gebouwd met vensters waar al 't licht door stroomt, dat van den Amstel slaat, wanneer de winter 't water stremt en 't volk te schaatsen gaat. Wie 's avonds voor die vensters staat hij ziet den warmen gloed, die boven Leidsche en Rembrandtplein de wolken walmen doet; hij ziet, wanneer hij oogen heeft, de onbewogen wacht van Heerengracht en Keizersgracht bij 't ingaan van den nacht. [pagina 158] [p. 158] Die, trouweloos van aard als ik, eens Amsterdam verried, hij vindt geen rust aleer zijn schuld gedelgd is met een lied en waar hij zwerft en wat hij zoekt vindt hij ter wereld niet, voordat hij weer de duiven rond den Westertoren ziet. En niet aleer zijn voetstap weer de oude stad hervindt - de Wallen, 't Kolkje, de Zeedijk - of voordat hij de wind bij Schreierstoren heeft gevoeld te waaien door zijn haar - niet eer houdt Amsterdam voor hem haar liefste vreugden klaar. Want die het diepste wordt bemind zij toeft in Amsterdam - zoo brandt, in edel goud gevat, 't juweel gelijk een vlam, en waar het hart slaat van mijn land slaat ook haar franke hart; rood is haar mond, o Amsterdam, en zie haar haren zwart. Nu mij dit beeld niet meer verlaat, bij dag niet noch bij nacht, weet ik dat ieder sterveling wel eens wordt thuisgebracht. Hij neemt zijn staf, hij schoeit den voet en keert vanwaar hij kwam; hij delgt zijn schuld en dicht een lied voor haar en Amsterdam. Vorige Volgende