Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Intérieur I Soms denk ik: deze dagen, àl deze troostelooze uren in een land grijs van droefgeestigen regen wegen te zwaar - en heimwee gaat in mij bewegen naar een streek èrgens warm van zon, geurend van rozen. Er is natuurlijk het werk dat ik mij heb gekozen: ik schrijf, soms weet ik niet eens wat ik heb geschreven. Van de droomen van weleer is niet veel gebleven; een enkele maal talmt er een 'n korte pooze. Ik ga naar huis door de avond-verlichte straat - leven kan diep deren en wonderlijk genezen - in een veilge kamer zit er een vrouw te lezen, het zachte lamplicht valt over haar lief gelaat, een kind komt in zijn bedje overeind gerezen en lacht de stilte stuk die in de kamer staat. [pagina 148] [p. 148] II Een harde wind rukt aan gesloten ramen, maar in 't vertrek heerscht het bemind beraad van stilte en licht rond twee voor wie tezamen het leven zoo vertrouwd en vriendlijk gaat. Zwijgen en den vertraagden regelmaat der uren; even zal een hand bewegen; een woord valt als een lang-verwacht verraad; oogen stralen andere oogen tegen. Angst en vreezen raken nu vergeten, tuimlend in de schachten van den tijd en mijn mond spreekt een beminden naam. Vrede verworven om 't volstrekte weten van een volkomene saamhoorigheid... Ik lees een boek. De wind rukt aan het raam. Vorige Volgende