Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] Op een balcon Wolken in maanlicht trekken hun schemerende sporen over en langs het hoog balcon waar ik heb postgevat, uitziende op het land, dat aan den rand der stad tot een verzonken werelddeel lijkt te behooren. Sluim'ren de duizenden nu in eenen slaap verloren, vervoerd en opgenomen in deze bitter-zoete rust, ontdaan van hopen, vreezen, liefde en al den lust, die overdag de waaksche lijven komt verstoren? Schuift over oogen, de welhaast brekende, de helle, van wimper en van lid 't beschuttend, teeder schild; ontspant der handen kramp; wordt eindelijk gestild de drift, die 't bloed tot eenen stroom doet zwellen? Roepen zij thans elkaar niet meer bij namen, vrouwen en vrienden, vijanden en volk, vergeefs en vluchtig als een spoorloos-snelle wolk; werd waardeloos het sluw en dagelijksch beramen? Zij liggen altezamen in eenen grooten slaap gebed achter de blinde vensters in dorpen en in steden, ontkomen aan het jachten, het moeizaam overreden, meedoogend naar den vrede dezer vergetelheid gered. Vorige Volgende