Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] Geef haar een ster Hand over hand en onontkoombaar dreigt het rampspoedig regiment. Zwart zijn de eertijds held're kimmen, waar leeg'ren de tempeesten in den ternauwernood bedwongen rust van hongerende beesten, achter de tralies van de avondzon - mijn God, dit loopt ten end'. In overhaaste vlucht heeft de lafhart'ge landwind zich verscholen; de zee met haar beslagen spiegelvlak wacht op het eerst signaal - een lang-gerekte, sidderende vlam, een schicht van stroomend staal - Waartoe, door wien werd dan dit onvoorwaardelijk gericht bevolen? Zoo het niet anders kan, zoo geen het anders meer vermag te keeren en 't al geschieden moet - laat haar niet weerloos in den storm staan. Ik vroeg hier nimmer veel, maar thans smeek ik u aan: wijs haar een pad, waar zij de kleine voeten zonder te bezeeren neerzetten kan; geef haar een ster, een smallen sikkelmaan, opdat noch braam noch distel haar tengere leden zullen deren. Vorige Volgende