Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] November De bitterheid der herfst en van mijn hand dit schrijven, het lamplicht op mijn hand en op het wit papier, vlagende winden aan vochtige venster-schijven... Hoe dikwijls reeds? Zoo was het ginds, zoo is het hier. In kleine tuinen staan de bladerlooze struiken; de veege dag kleurt nog een enkele chrysant; zwart staat de avond aan vroeg-gesloten luiken, licht schijnt de stille lamp op mijn bewogen hand. Het is een oud verhaal: het hard geweld der steden, gekooide harten, gansch dit leeg en valsch vertier, dat overstemt de teederheid van teedere gebeden.... Hoe dikwijls reeds? Zoo was het ginds, zoo is het hier. O bitterheid der herfst - de parken zijn verlaten, de zwarte vijvers weerspiegelden gevaar; droomen vervuld van hen die wij vergaten, vrienden en vrouwen, werden dreigend openbaar. Er waren handen om wier druk wij eenmaal leden, er was een mond gekust en duizend maal gekust, en woorden die wij eenmaal achteloos beleden brandden hun martlend merk in deze late rust. Wat bleef, wat bleef van de zoo lang vertrouwde dingen? Want afscheid is bij leven harder dan bij dood; wat bleef nu zelfs het ruischen der herinneringen niet meer bevliegt het bloed en 's harten nauwen nood? [pagina 126] [p. 126] Een grauw en laat seizoen. Nooit viel een avond eerder dan deze die mij vindt met dit vertrouwd verhaal: licht op mijn hand die schrijft, regen, wind en weer de bitterheid der herfst in tuinen leeg en kaal. Ik sluit mijn oogen, stil, een stem vangt aan te zingen, en op het wit papier ligt mijn bewogen hand; de jaren komen, maar van de jaren die vergingen getuigt in een verlaten uur dit sidderend verband van dood en leven. - Ergens gaan de winden over een eenzaam graf in een klein dorp aan zee, zwervende zonder ooit een doel te vinden, rustloos als menschen en als menschen zonder vrêe. En ik weet niet waarom het dezen avond moet gebeuren, dat wat in zorgelooze jaren lang verloren was, herboren wordt: de stem der golven en de scherpe geuren van wilde bloemen over een plek diep onder het gras, het ritselen van de struiken en soms stille schreden langs smalle paden over het knerpend grint... Niets gaat voorbij, alles wordt eens opnieuw geleden, niets gaat voorbij, alleen de wind zwerft verder, kind, waaiende rusteloos van horizon tot horizonnen over het landschap en der menschen klein verband. Niets gaat voorbij, maar van de zekerheden eens gewonnen blijft slechts als laatst behoud het streelen van een hand. [pagina 127] [p. 127] Het bloed wordt trager. Weer staan de bladerlooze boomen in kleine tuinen en op een graf woekert het gras; de lichte vreugden werden lang reeds weggenomen, droomen vergaan als met de wind een handvol asch, een stem sterft weg, het lied werd nooit gezongen... Het zal weer lente worden zooals ieder jaar, de dagen zullen weer van licht worden doordrongen, hemel en water spiegelen glanzend-klaar... En dan... Mijn God, weer zal een herfst genaken, weer zoekt een hand een andere als laatst behoud, weer zullen komen tusschen droom en wake herinneringen en het hart wordt langzaam oud. Vorige Volgende