Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 121] [p. 121] Voorjaar De lente nadert en daarmee het lieve droomen. Het licht blinkt op het koel en vochtig gras. Ik meen, hieraan kan toch geen sterveling ontkomen, alles wordt weer gelijk het altijd was. De paarlemoeren lucht, de broze wiegel-twijgen, en na den regen het geuren van den grond, de luwe voorjaarswind en het verrukte stijgen der sterren aan het doorzichtig hemelrond. Men kan zich daaromtrent bezwaarlijk meer vergissen, want het ontvanklijk hart kent zijn bestemden tijd. Het heeft een winterlang de warmte moeten missen, waarnaar het hunkert en het weet zich thans bereid. Vorige Volgende