Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 120] [p. 120] Heillooze wandeling Nu ik wandel door de straten van deze verdoemde stad, met altijd diezelfde gelaten voel ik mij zoo verlaten als een vrouw die de liefste vergat. Zij blijft maar blindelings loopen langs grachten, kaden en plein, zonder uitzicht en zonder hopen, de hunkerende oogen open en brandend van de oude pijn. Grauw zijn de huizen-blokken - kooien van steen en cement - waar de sterflijken samenhokken, bederf den adem doet stokken en elk geheim wordt gekend. De looden hemel daarboven, boven misère en sleur, die ons de droomen ontrooven, geen hart om aan te gelooven, geen zon, geen warmte, geen kleur. Heilloos, verdwaald en vergeten, op geluk niet voorbereid, moet ik mijzelve wel weten een offer der doodlijke veete tusschen droom en werkelijkheid. Vorige Volgende