Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] Het antwoord Twee harten verwoest en ontwricht in den ban van het bloed gevangen, maar schuchter het bevend verlangen naar den droom van stilte en licht, naar een land dat eens werd gezien - was het gistren of jaren geleden? - en welks onverstoorde vrede gebleven was sindsdien. Nachten joegen vlagend voorbij in schichtige vreugde en ellende; de dag vond hen afgewend en vervreemd die eens sliepen zij aan zij. Zij keerden tot zichzelve in, ontredderd en stil van vreezen, hunkerend naar het genezen van een bezield begin. In het duister tastend en blind met een mond zwijgend van vragen kwamen en keerden de dagen eentonig en niet bemind; daaronder stroomde het bloed, dat hen machtloos hield gekluisterd tot het licht vaal en ontluisterd hen bracht zijn stomme groet. En weer een dag: dezelfde tocht van vreemde en verbeten uren, het hart dat in de dichte muren vergeefs een kleine doorgang zocht, hopend op wat toch werd beloofd - de laatste toeverlaat gebleven - maar smadelijk voor het gegeven hen alreeds was ontroofd. [pagina 102] [p. 102] - Als ieder wonder onverwacht komt stralend aan het licht gerezen, heeft na een langen nacht van vreezen een ochtend eindlijk heul gebracht. Was het een woord of een gebaar, een schuwe opslag van de oogen, die - teeken van uw mededoogen - hen voerde tot elkaar? Het leven lijkt een teeder lied, een droom, een vreugde uitverkoren, voor wie zichzelve dacht verloren en plotseling ontkomen ziet, weg uit den greep van angst en lust, de leegte van een martlend derven, naar het niet meer gehoopt verwerven van een verlangde rust. Elk hart wordt toch eenmaal verstaan en van een duistren waan genezen, opdat wij in dit antwoord lezen hoe diep gij met ons zijt begaan, een onzer werd eertijds verblind en onverbidd'lijk uitgedreven; gij hebt den banvloek opgeheven voor wie oprecht bemint. Vorige Volgende