Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Drie beelden I Een kind dat zijn behagen vindt in wolk en zon, in bloem en blad, dat mint de snelle, smalle beek, de vennen stil en spiegel-glad en daaromheen de hooge kring der dennen wuivende en steil, de hemel hitte-zinderend, de avond-lucht doorschijnend-ijl, en later als op hei en bosch zwaar weegt de warme, diepe nacht staat het nog aan het open raam en weet niet wat het wacht, en plotseling - maar waar vandaan? - begint een vreezend voorgevoel, een angst, een huiv'ren onbestemd, het siddert en de nacht is zoel - en het treedt terug van 't open raam en vindt het bed vertrouwd, gerust, zoo wit en schemerend en koel maar langzaam komt de goede rust... Dit bleef na jaren nog haar bij hoe voor het eerst en onverwacht het leven haar had aangeraakt dien verren, diepen zomernacht. [pagina 94] [p. 94] II Zij staart gebogen in het vuur, bijkans gedoofd, dat nauw verlicht het klein vertrek waarin zij zit en haar vermoeid en stil gezicht, en als geschoten in hun vlucht twee witte vogels in haar schoot: haar handen, en haar oogen zijn donker en vreemd en groot - zij heft het hoofd alsof zij wacht een ander die nog komen gaat - vergeefs - de nacht staat dreigend-stil over de leege straat; dan trager buigt zij weer het hoofd en snikt en weerstandloos en laf denkt zij aan wat het leven nam en niet aan wat het gaf. [pagina 95] [p. 95] III De rozen worden ouder en hun laatste donkre bloei vergaat, het leven wint de stilte weer, het bloed stroomt op de rustge maat der eendre dagen stil en licht, want alles keert naar zijn begin en wordt eenvoudig, diep en klaar en vol van een herboren zin. Zij kan het niet begrijpen nog en weifelt en behoedt haar schroom, haar ingeboren schuchterheid, en wendt zich van den nieuwen droom, denkend hoe 't eenmaal is geweest: het doovend vuur, de leege straat - zij rilt en is bevreesd. Maar toch, terwijl zij langzaam keert den weg terug naar d'ouden staat, leek het alsof een stem haar riep, alsof zij door het dun gewaad een hand op haren schouder wist, een hand, die vreemd, maar sterk en jong, haar tegenhield op hare tocht en haar tot rusten dwong. Zij aarzelt en staat even stil, zij weet niet wat zij kiezen moet: het troosteloos-vertrouwde huis, dat haar zoo veilig heeft behoed - òf wat die stem zooeven zei en wat zij voelde in den druk dier vreemde hand - zij weet het niet: een nieuwe pijn? een nieuw geluk? - De rozen worden ouder en hun laatste donkre bloei vergaat, een andre zomer vindt hen weer van zon verzaligd en verzaad, [pagina 96] [p. 96] onstuimig bloeiend, wild en rood, hernieuwd in hunnen staat - O leven dat geleefd wil zijn en nimmer duldt verraad! Vorige Volgende