Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] IV Het verliefde lied (1928) [pagina 88] [p. 88] Voor mijn vrouw [pagina 89] [p. 89] Het verzonken eiland Het lag voorheen - een paradijs - afzijds en ver van 't vasteland, verloren onder heemlen hoog, besloten tusschen 't witte strand, een bloeiend eiland, dat het hart zich koos tot eènge toeverlaat, een tuin waar veilig en vertrouwd het kleine leven gaat. En het verhaal zegt dat eenmaal een ziel, die zwierf van kust naar kust, een mensch ten doode toe vermoeid daar vond een hem genegen rust, hoe deze droom van stilte en licht, de vreugde aan dier en vreemd gewas hem langzaam en niet meer verwacht tot leven weer genas. Somtijds als achter 't watervlak de lage zon zijn reis besloot, gebeurde 't dat een oude droom verraderlijk zijn rust besloop - hij sloot de oogen - maar des nachts aanhoorde hij den eeuw'gen keer der golven, 't waaien van den wind en was niet eenzaam meer. Met elken morgen als zich 't licht verdiepte tot een gloeiend rood, duwde hij van het hellend strand zijn opgetrokken, kleine boot en koòs het water, maar eenmaal des avonds keerend van zijn tocht voorbij den versten horizon vond hij niet wat hij zocht. [pagina 90] [p. 90] Alleen wat drijvend hout en ook een jammerlijk-verdronken dier, zwermende vogels, over 't graf hun krijschen en hun heesch getier. Hij werd weerom - zoo zegt 't verhaal - een ziel die zwierf van kust naar kust, een mensch ten doode toe vermoeid, vervreemd van vrede en rust. Maar welke vloed - en dan waarom? - verzwolg dit zoo beminde land, verloren onder heemlen hoog, besloten tusschen 't witte strand, een bloeiend eiland waar het hart moeizaam genas van d'oude waan, een tuin waar veilig en vertrouwd het leven is gegaan? Vorige Volgende