Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] Alleen Tusschen deze vier wanden heb ik haar bemind. Buiten vlerkt de nacht over de daken. Wij zijn de laatsten die nog waken, ik en de herfstige wind. De kamer is lijk zij altijd was, het boek ligt open waar ik ben gebleven, de klok telt tergend het trage leven, in de lamp flakkert het gas. Een doffe pijn weegt in mijn hoofd - ergens hangt de geur van haar haren - mijn handen zijn dood: gevallen blaêren, en het vuur is gedoofd. Vorige Volgende