Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Afscheid Het bericht Dien avond was Uw komst mij lief geweest, gezellin, - het strijkje zette zijn smachtende dansmuziek in, wat paren voegden zich tot dit langoureuze spel - boven het zwarte plein schampte, geel en hel, de licht-krans van een enkele boog-lamp, een klok sloeg plots'ling haar bronzen getamp: het uur, - en ergens over de stad begon, ver en verloren, een carillon. - Eenzaam met velen op het scheem'rend terras schouwde ik eèn oogwenk in een spiegelend glas, een hinderlaag, heimlijk daar opgesteld, - lief, heb ik ooit de dagen geteld? - 't Gelaat bleek of de dood het bezat, de haren lang over het hoofd en glad weg-vloeiende langs de slapen broos, het oog groòt of het enkel verkoos te toeven in de duistere tuinen der nacht, daarboven als een gestadige wacht de brauwen - en eindlijk de smalle wond, bloedloos, der èven welvende mond - en in mij een grauwe ontzetting klom: Zag ik voor dezen dit strakke mom? [pagina 51] [p. 51] Waarom werd dit bericht mij gemeld? - lief, heb ik ooit de dagen geteld? - In eenzame kelk: de wijn, doorzichtig en klaar, uit nauwe steeg schuifelde een bedelaar in het licht - het misbaar van een tram - hij mompelde een bede met schorre stem - Kende ik hem? Kende ik hem? Vorige Volgende