Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] III De avond Den ganschen langen dag smeek ik om Uw genade, zoo troostend reikt Uw deernis tot mijn eenzaamheid. Gij hebt in Uw geheim een stille rust bereid, die schuchter bloeien moet vèr weg van 's werelds paden. Zie, als gij stilaan alle ruimten gaat verzaden met Uwen schemer, die rondom de dingen glijdt, ben ik dan anders als een kind door U geleid? berust ik zonder vreugde in Uw wijs beraden. - Want, alles gaat voorbij, en wat rest van dit leven? Eenzèlfde zon zal rijzen, waaien d'eènd're wind, als van dit fel bestaan niets meer zal zijn gebleven - Wees stil, o hart, want hoeveel is U niet gegeven! God telt niet alle wegen, die gij zijt gedreven, maar: hoeveel uren hebt ge blindelings bemind? Vorige Volgende