Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] La princesse Gij waart zoò schoon, en dus heb ik U niet gekend dien laten middag binnen de koelte uwer luchte wanden, tegen der uren brekend licht hieldt ge 't gelaat wat afgewend en in Uw schoot een paar verstrooide vogels: Uwe handen... Gij waart tè schoon,... als een verdroomd en teederlijk pastel schouwde mijn aandacht U in de opene warande, - de stille woorden, die ge zeidet, zongen als de zachte bel van klokken over avondlijk-verzonken landen - En achter U lagen, onaantastbaar als het zeker weten, het vreemd bezinnen op d'ieder eigene eenzaamheid, de tuinen en terrassen, koel en roereloos-gewijd... en overal, maar in Uw oogen diepst te lezen speurde ik een ouden droom, dien 'k welhaast was vergeten, maar in Uw naheid sterk en onafwendbaar komt gerezen. Vorige Volgende