Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] De stervende I Het uur vervuld, - en aan het aarz'lend naad'ren van het licht, dat tusschen dag en nacht en tusschen droom en wake ontbloeit, zoo smetloos als een woordenloos gedicht, hief ongedeerd zijn ziel zich tot het laatst ontwaken. Uit dezen slapeloozen droom als door een lichte hand getild zag hij het rijke en arme leven, dat de tijd hem had beschoren, en wist hoe plotseling wel alles in hem was verstild, en dat aan uur nòch plaats hij nimmer zou behooren. Maar langs den weg, die tot deez' eenzaamheden voert - duizelend-snellen stroom van eeuwen tot seconden, - heeft heimelijk herinnering's adem hem beroerd, heeft hij voor d'eerste maal zijn leven schòon bevonden. Zoo klom door 't ongekend geluk verrukking's pijn van vroeg verbazen tot den laten glimlach zijner oogen, als wel van zielen, die verwond en moe-geslagen zijn, nochtans ten lest een lichten lach bewaren mogen. Want waàr of werwaarts ook de gril'ge hand van 't lot ons heeft geworpen aan de branding dezer tijden, behoud, o ziel, als dierst bezit de zachte spot, die zegeviert en glorieuslijk rijst boven al levens lijden! [pagina 41] [p. 41] II Dan in de matelooze vaart van dit verscheiden heengestuwd lag onder hem - o, broze bloei - de eerste teederheid van zijne jonge jaren, hoorde hij weer de winden over zeeën aan-geluwd, die langs den einder stierven tot een ruischend-schoon bedaren, zag hij weerom als in een breed- en wijd-omspannen visioen de landen, die zijn schuchtere eenzaamheid beminde, wolken en zee, de zon der zomer-noen, die aan den witten weg zijn duiz'lend oog verblindde - en t'avond, waar het lage en trage dralen der dage-schijn rondom de schaduw van de donkerende dorpen is gelegen, naakt aan zijn eenzaam hart de oude en trieste pijn, een vreemde drift te moeten zwerven langs àl wereld's wegen. Wel hoeveel eindelooze tochten heeft zijn oog aanschouwd! Aan hoeveel einders, waar de wisselende waat'ren rusten, heeft zijn vermoeide blik gepoosd als aan een eindelijk-vertrouwd en veilig doel voor 's levens ruig-verlaten kusten. Onder de nachten, waar de zonnen en de sterren zijn geplant als d'een'ge zekerheid voor wat hem heeft gedreven, leent hij ter railing van het zeilend schip, en spiedt het land, dood's schoone land - o, rust'ge baken in dit rustelooze leven. [pagina 42] [p. 42] III Het uur vervuld - en niets blijft dan Uw droom, waar alle reizen, alle wegen einden en beginnen, gij gaaft, gij naamt, zoodat zijn ziele zonder schroom geheven werd tot dit hernieuwd en mateloos beminnen. Uit d'eersten droomeloozen slaap werd hij getild tòt waar vermijmeren de spiegelende klaarten Uwer oogen - Zegen, deez' handen God, lenig deez' smarten God, breng toch dit eenzaam hart Uw bitter mededoogen. Vorige Volgende