Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Gestalten Ruth Door al de schemerende uren dezer dagen, als vèr vanover zee de nachtwind zwerft tot dit verlaten oord, ruischt wijd-gedragen het stille lied, dat met den morgen sterft, en luist'rend naar de avond-zee gebogen, waar aar'zlend nog een late zonne staat, doomt wonderbaar en droom-betogen het milde gloriën van Uw zacht gelaat. Zoo schrijdt ge door de poozen van dit leven, als eèn die even troost en 't nimmer weet, maar toch na alle vreugden is gebleven het hooploos-moewe spel van liefde en leed. Wel brengt weer ied'ren avond U en mij tesamen, 'k zie U gebogen langs den akker gaan om traag de schaarsche aren te verzamen: 't nood-druftig brood voor Uw zoo nederig bestaan. Als in den ban van dit visioen gevangen schouw ik onwezenlijk-scherp Uw silhouet, hoor ik den doffen maat-dreun der gezangen, den schrillen snerp, waarmee een zeise wordt gewet, en halvelings gewend, terzijde, af-gezonderd, als een zoo vroom verpeinzen rond Uw teedernis, staat hij, Uw meester, roereloos-verwonderd om al de vreugd, die in zijn ziel gerezen is, [pagina 39] [p. 39] bij de aanschouwing van uw zachtheid stil gestegen, schuchter en schooner dan het zoetst geheimenis - want welk geluk, o God, zwerft vreemder wegen dan liefde, die alom en eindloos is?... Zoo brengt weer ied'ren avond U en mij tesamen, als vèr van over zee de nacht-wind zwerft, totdat ik staam'lend zeg een wel-vertrouwde name, smeekend om deernis, die dit leven derft. Vorige Volgende