Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Schooierslied Ik ben een schooier, en telken morgen lokt mij een roep de vroege landen in, zoo heel mijn leven: zonder zorgen zwerf ik vanaf der dagen lichtst begin. Door vreemd domein, langs alle wegen, hoe wel vertrouwd is hun den gang van mijne voeten; door winter-winden, zon en regen en onder Zomer's hooge wolken-stoeten. Dit is mijn roem, mijn leven en mijn lust, dat ik mijn eigen rijk geluk belijd, hoe heeft het immer nog een wijde rust rond mijn geheven hoofd gespreid. Hoe lief is mij dit grootsch en wild bestaan, waarin de droom zich aan het leven bindt, als ik de dagen schouw en mij laat gaan door hunne tuinen, 'lijk een verwonderd kind. Wie kent als ik, des levens maatloosheid, wie heeft als ik, den wrangen wijn gedronken van leed, dat smartlijk schrijnt... nu in den tijd ligt al mijn bittre en barre pijn verzonken? Ik ben een schooier, en draag de dagen: een immer nieuwer wonder in mijn handen; mijn heele leven is een stadig vragen, een tocht naar altijd schooner landen. Vorige Volgende