Stichtelycke rymen(1624)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Ongelijcke standt der Vromen en Godtloozen. ytbreyding over Psalm 1. Zang: GEluckigh, wiens gemoedt noch goddeloos aen-raden, Noch omgang, noch gespot verlockt tot snoode daden: Maer die de wetten Godts, op Godes wil gegrondt, Geschreven in het hert, altijdt heeft in den mondt. 2 Gelijckerwijs een boom, waer neven koomt gevloeyen Een frische water-beeck nooyt op en houdt van groeyen, Maer, altijdt blader-rijck, op zijn bequame tijdt Den gragen ackerman met rijpe vrucht verblijdt: 3 Zoo zal de vrome zijn. maer niet de Godt-versmaders, Moedtwillighlijck verblindt, haers eygen ziels verraders; Maer moeten zijn als 't stoff, dat, met een snelle vlucht, Een draey-windt, heen en we'er, verspreydt door d'yd'le lucht. 4 En alsmen voor de banck van recht gericht zal komen, Hoe angstich moet dan staen de schare der onvromen! Want Godt bemint de Deuchdt, en al wie Deuchde heeft, Gelijck hy zonde haet, en al wie zondigh leeft. Vorige Volgende