Gedenkschrift ter huldiging van de oprechte Vaderlandsche Societeiten
(1788)–M.G. de Cambon-van der Werken– Auteursrechtvrij
[pagina 136]
| |
Lierzang toegewyd aan de gesamentlyke leden, van de Oprechte Vaderlandsche Societeit, opgericht in 'sGravenhage.
Door liefde tot het Vaderland,
Van de eerste Jeugd my in geplant,
Voel ik, ô Braaven! thans de zwakke dichtäar zwellen.
Dus, gryp ik 't doffe speeltuig aan!
Om tot uw' lof de luitte te slaan;
En zal dan onbeschroomt de slappe snaaren stellen.
Uw zuivere Eendracht, Belgen stoet!
Die gy in uwen boezem voedt,
Eerbiedige ik, als een der beste hemelgaven;
Daar gy, door 't Vaderlandsche hart,
(Dat vuige twist en tweedracht tart)
Van Bentinck word geleid op 't edel spoor der Braaven!
Schoon, dwangzucht word ten top gevoerd,
Dat Land, en Stad, en Volk beroert,
En 't waglend Staatsgebouw doet beven voor gevaaren;
Dat Recht en, en Wetten ondermynt,
En 't eerlyk Burger hart verpynt;
Doet niets u schroomen voor een vloekrot muitenaaren,
| |
[pagina 137]
| |
Die tweedrachts stokers, helsche schyn!
Door de onweêrskreet van vry te zyn;
Doen, al wat eerlyk heet, in wreede kluisters boeyen:
Zy gorden door hun snood bestaan,
Het moordgeweer, de wapens aan;
En durven onbeschroomt, 't onschuldig bloed doen vloeyen.
De godsdienst van den vroegsten stondt,
Dat onze vaderlandsche grond
Is vry gemaakt van 't Juk der spaansche dwinglandyen,
Word aangerand, door smaad, en hoon;
Ja, de almacht zelve die haar' troon
Op starren heeft gegrondt, hoort men vaak snood bestryën.
Uit haat voor Nassauws edlen Naam,
Ziet men een eerloos rot te zaam,
In dit ons Nederland, een helsche vierschaar spannen;
Waar in hy, die een bloempje of lindt,
Van 't fraay Oranje, 't meeste bemind,
Wordt ten schavot gedoemt, of uit het land verbannen.
Helaas! de pen beeft me in de hand!
Men dorst Oranjes liefste Pand,
's Lands vrome Debora beledigen en hoonen;
Der volk'ren recht wordt haar betwist;
Hier ziet men hoog verraad en list,
Haar, die den vreê brengt, met ondankbaarheid beloonen.
Wiens ooge ontrold geen zilte traan,
Door 't pleegen van deeze euveldaên,
Niet waardig om daar van hier meerder te gewagen?
Liefst keer ik dan, Batavan! my,
In de eendrachts tempel aan uw zy,
Om aan uwe edle trouw een' lofzang op te draagen.
Die eendracht blyft uw onderpand!
Door eendracht bloeit het vaderland;
Door eendracht ziet men nooit een Staat, of volk beroeren;
Door eendracht krygt men meerder macht,
Deze eendracht van ons voorgeslacht,
Doet nog het zevental der pylen t'zamen snoeren.
| |
[pagina 138]
| |
Gy broeders van dit Tempel-choor!
De braave Bentinck gaat u voor;
Gaat, volgt zyn voorbeeld in de dreigentste gevaaren!
Volgt vol van moed zyn kloek beleid!
Dan word' uw roem alom verspreid,
Wanneer gy waaken moet voor haardstede en altaaren.
Zyn redenen vol kragt, en klem,
Doen rasch der volkren oproer-stem
Voor de rechtvaerdigheid der waare volkstem wyken.
Dus zal zyn roem, zyn lof, en eer,
Langs 't perk der eeuwen, heinde en veer,
In 't Nederlandsch geschicht met gulde lett'ren pryken.
Dan, daar ik in myn boekvertrek,
Een schets maak van dit dichtbestek,
Om u Bataven! op myn doffe lier te looven;
Hoor ik, . . . ô schielyk ommekeer!
Ik hoor . . . daar valt de dichtpen neêr!
Een Jongen! . . . Hemel! . . . roept: Vivat Oranje Booven!
Myn zangster beeft thans op dit woord,
Door dwangzucht veel te lang gesmoord,
Dat de Inquisitie zelf verbooden had te noemen;
De Jongen word door beulen magt,
Straks naar d[e]n kerker toegebragt,
Om ongehoort, in spyt der wetten, hem te doemen.
Dan neen, 'k schep moed, myn hart, en mond,
Voorzegt my, in deez' uchtendstond,
De Oranje Vlag zal van den Haagschen tooren waaijen;
Het volk op 't cierlykst opgekwikt,
Met schoon Oranje kleur gestrikt,
Zal straks in volle vreugd zyn hoedt en mutsjes draaijen.
't Geroep volduurt! - ô zaalge dag!
Nu straald, de vriendelyke lag,
Een yder als voorheen weêr minnelyk uit de oogen.
Hier zingt vol vreugd, en Man, en Vrouw;
Daar dreund 't Wilhelmus van Nassauw;
Gints breid men kransjes voor groencierende eerebogen.
| |
[pagina 139]
| |
Nu meld het algemeen gerucht,
't Geroep vervuldt de dunne lucht,
Houzee! nu zal de Prins weer schielyk tot ons keeren.
Rasch bloeyt de Haagsche Burgery;
Nu, nu, zal de eendrachts Maatschappy,
Met Bentinck aan haar hoofd, weêr juichend triumpheeren.
Myn dierbre vrienden, welk geluk! -
Voor weinig tyds was ons de druk,
En 't snerpend onheil op het aangezicht te leezen;
Dan, de almacht sprak! wie zwygt dan niet?
Die redde ons uit het zielsverdriet;
Zy wreekte ons! en die wraak, leert ons Gods naam te vreezen.
Gy ziet dan, braave Broederschap!
Uw glory tot den hoogsten trap.
De trotsche Hydra deed u nimmermeer vertzagen.
Geduldig zyn heeft u bevryd!
By u gold 't oude lyk, en myd;Ga naar voetnoot(*)
Dus kondt gy bitschen hoon, en smaadheid ligt verdraagen.
Waakt Belgen! waakt dan op den duur!
Voor Staats-, Stadhouders-, Stadsbestuur,
Zulks doedt u naar het spoor der oude Helden streeven.
Dan blyft elk aan uw trouw verplicht:
Dan ziet ge een Eerzuil opgericht,
Dan blyft ge altoos in 't hart van Bato's nakroost leeven.
J. BOOL. |
|