| |
G.
gabaar, gabare, v. (gabaren), soort schuit, praam, plat roeivaartuig. |
gabarre, v. oploop, volksrumoer. |
gabbro, v. korrelachtige rotssoort. |
gage, v. onderpand. |
gage, gagie, v. dienstloon, soldij; jaarwedde; pensioen. |
gagement, o. (gagementen), soort pensioen, wachtgeld. |
gaillarde, v. (boekdr.), zekere lettersoort. |
gala, o. hofstaatsie; in gala, in feestgewaad, in staatsiekleeding; galavoorstelling, tooneelvoorstelling waarbij men in hofkleeding verschijnt. |
galactiet, m. melksteen, melkjaspis (delfstof). |
galactometer, m. (galactometers), melkmeter. |
galant, m. (galants), minnaar, vrijer, verliefde, cour-maker. |
galant, (galanter, galantst), smaakvol gekleed; lief, aardig, hoffelijk, voorkomend; galante ziekte, venerische ziekte. |
galanterie, v. gmv. uiterst beleefd gedrag jegens vrouwen; boeleering, minnehandel; geheime ziekte. |
galanteriën, v. mv. allerlei kramerijen, snuisterijen. |
galathea, v. (galatheaas), (fig.) schoon meisje, melkwit meisje. |
| |
| |
galatine, o. wrongel, stremsel. |
galbanum, o. gmv. soort gomhars. |
galeas, galjas, v. (galeassen, galjassen), soort vaartuig, galei, roeischip. |
galimatias, gallimathias, o. brabbeltaal, wartaal, onzin. |
galipot, o. soort fransche witte pijnhars. |
galjas, zie galeas. |
galjoen, snuit van een zeeschip; spaansch koopvaardij- of oorlogschip. |
gallego, m. (gallegoos), Galliciër, bewoner der spaansche provincie Gallicië; warme oostenwind. |
gallicisme, gallicismus, m. fransch taaleigen. |
gallikaansch, bn. de gallikaansche kerk, naam der r.k. kerk in Frankrijk (in tegenstelling van de ultramontaansche). |
gallitzensteen, m. witte of blauwe vitriool. |
gallomaan, m. (gallomanen), hartstochtelijke bewonderaar van al wat fransch is. |
gallomanie, v. gmv. overdreven zucht voor al wat fransch is. |
gallon, o. (gallons), engelsche inhoudsmaat (= ruim 4,5 ned. kannen). |
galon, o. (galons), passementwerk, goud- of zilverboordsel. |
galonneeren, bw. gel., met goud- of zilverboordsel beleggen, met franje beleggen, met borduurwerk beleggen, boorden. |
galop, m. (B. m. en o.) het rennen, snelste loop van een paard enz. |
galopade, zekere engelsche dans. |
galoppen, galoperen, (B. galopeeren), ow. gel., de galopade dansen; springende dansen, springende loopen, rennen; in galop rijden. |
galvanisch, bn. door de galvanische batterij voortgebracht; galvanische ontleding; galvanische polarisatie; galvanische schok; galvanische stroom; galvanische toestel; galvanische batterij; galvanische electriciteit; galvanische kolom; galvanische licht- en warmte-verschijnselen; galvanische vergulding en verzilvering; galvanische vonk; galvanische werking. |
galvaniseeren, bw. ow. gel., (gen.) een lichaam aan den galvanischen stroom onderwerpen, metaalprikkels aanwenden. |
galvanismus, o. gmv. electriciteit (door Galvani ontdekt), die door de werking van twee verschillende metalen wordt opgewekt. |
galvanodure, v. het vergulden op galvanischen weg. |
galvanographie, v. gmv. zekere wijze om teekeningen op metalen platen te brengen en vervolgens te copiëeren. |
galvanometer, m. (galvanometers), of galvanoscoop, v. (galvanoscopen), toestel om het aanwezig zijn van galvanische stroomen en hunne sterkte te onderzoeken. |
galvanoplastiek, of galvanotechniek, v. gmv. (de door Jacobi uitgevonden kunst om voorwerpen door de chemische werking van den galvanischen stroom na te bootsen of te vormen). |
gambe, v. (gamben), (muz.) knieviool, soort bas. |
gambir, o. gmv. afkooksel van zeker heestergewas (dienende tot geneesmiddel en in de looierijen) |
| |
| |
gambit, gambiet, v. zekere openingszet (in het schaakspel). |
gamme, v. (gammen), (muz.) toonladder, toonschaal. |
ganoïden, v. mv. zekere visschen uit de voorwereld. |
garanceeren, bw. gel., met meekrap verven. |
garancine, v. gmv. verfstof uit meekrap bereid. |
garandeeren, bw. gel., borg blijven, staan (voor), waarborgen. |
garant, m. (garanten), borg, waarborg. |
garçon, m. (garçons), koffiehuisknecht. |
garde, v. (gardes), wacht, lijfwacht. garde de corps, lijfwacht; zie kortegaard; garderobe, kleederkamer, kleerenkast; voorraad kleedingstukken. |
gardiaan, m. (gardianen), opperste van een klooster; soldaat der garde. |
garneeren, bw. gel., omzoomen, boorden, beleggen (met band enz.); voeren (kleedingstukken); optooien. |
garnisair, m. (garnisairen), soldaat bij eenen belastingschuldige ingelegerd, om dezen tot het voldoen van het achterstallige te dwingen. |
garnituur, o. (garnituren), boordsel, omzooming, borduursel; volledig stel (diamanten enz., kleedingstukken, tafelgoed enz.). |
garnizoen, o. (garnizoenen), bezetting (eener stad of vesting), ingelegerd krijgsvolk. |
garnizoensinfirmerie, v. (garnizoensinfirmeriën), ziekenhuis voor de militairen, ziekenzaal voor de militairen, hospitaal. |
garou-bast, m. gmv. zeker vergiftig heestergewas, dat meestal als openhoudend middel gebezigd wordt. |
gas, gaz, o. gmv. (doch gassen in den zin v. gassoorten), kunstlucht, zekere brandbare luchtvormige vloeistof. |
gasbatterij, v. zekere inrichting van de galvanische batterij. |
gascompagnie, v. (gascompagniën), maatschappij tot het leveren van gaslicht. |
gasornament, o. (gasornamenten), fraaie gaslamp of gaskroon. |
gasospyrion, o. luchtvuurtuig, werktuig om snel gas te ontwikkelen. |
gascogner, m. (gascogners), (fig.) praalhans, snoeshaan, pocher. |
gasconnade, v. (gasconnades), pralerij, snoeverij, grootspraak. |
gasteromyctes, mv. (nat.) buikzwammen. |
gasteropoda, mv. buikpootigen (zekere afdeeling van de weekdieren). |
gastriloog, m. (gastrilogen), buikspreker. |
gastrisch, bn. het onderlijf betreffende, de buik betreffende, de maag betreffende. |
gastromanie, v. gmv. het leiden van een wellustig leven, smullen. |
gastronomie, v. gmv. verfijnde kookkunst, lekkerbekkerij. |
gastronoom, m. (gastronomen), kunstkok; lekkerbek. |
gaucherie, v. linkschheid, lompe manieren, gebrek aan goede manieren. |
gazometer, gasmeter, toestel ter aanwijzing van de verbruikte hoeveelheid gas. |
geabonneerd, bn. verbonden door inteekening, ingeteekend. |
geabonneerde, m. en v. (geabonneerden), die zich verbonden heeft door inteekening. |
| |
| |
geaccepteerd, bn. aangenomen; een geaccepteerde wissel, wissel door den betrokkene geteekend (aangenomen te betalen). |
geaccordeerd, bn. overeengekomen; toegestaan, vergund. |
geaccrediteerd, bn. toegelaten; de bij het nederlandsche hof geaccrediteerde gezanten. |
geacharneerd, bn. verbitterd, verwoed, gramstorig; verzot, sterk gezet (op). |
geacheveerd, bn. voltooid; geëindigd; (fig.) volkomen, uitmuntend; eene geacheveerde opvoeding, waaraan niets ontbreekt. |
geadopteerd, bn. aangenomen (als kind). |
geaffecteerd, bn. gemaakt, gekunsteld, onoprecht. |
geaffecteerde, m. (geaffecteerden), de geaffecteerden bij het brandwezen, brandspuitgasten. |
geaggregeerde, m. (geaggregeerden), toegevoegd ambtenaar. |
gealimenteerd, bn. bedeeld, ondersteund; de gealimenteerden, de bedeelden (uit een armenkas). |
gealliëerden, m. mv. bondgenooten. |
gealtereerd, bn. ontroerd, ontsteld. |
geasphyxieerd, bn. schijndood; gestikt. |
geassorteerd, bn. ruim voorzien (van koopwaren); (ook) bij elkander passende. |
geassureerd, bn. verzekerd (tegen brandschade enz.). |
geautoriseerd, bn. van volmacht voorzien, gemachtigd, bevoegd. |
geavanceerd, bn. vooruit gekomen, vooruit geplaatst, gevorderd, bevorderd; geopperd, te berde gebracht; de geavanceerde partij, die krachtig handelt en niet met weinig tevreden is. |
gebadineerd, bn. geschertst; daar is niet mee gebadineerd, dat is ernst. |
geborneerd, bn. beperkt, begrensd; (fig.) bekrompen, kleingeestig; niet genoeg ontwikkeld. |
gecacheerd, bn. verborgen, bedekt, geheim. |
gecalangeerd, bn. aangehaald, beboet. |
gecalqueerd, bn. doorgeteekend, nagetrokken (van teekeningen). |
gecampeerd, bn. gelegerd, te velde liggende. |
geciteerd, bn. gedagvaard; aangehaald (eene plaats uit een boek enz.). |
gecommitteerde, m. (gecommitteerden), lasthebber, gevolmachtigde; (ook) lid van een dijk- of polderbestuur. |
gecompliceerd, gecompliqueerd, bn. ingewikkeld. |
gecompromitteerd, bn. in opspraak gebracht, in verlegenheid gebracht. |
geconserveerd, bn. bewaard, onderhouden; deze dame is goed geconserveerd, men kan het haar niet aanzien dat zij reeds bejaard is. |
geconsessionneerd, bn. bewilligd, ingeruimd, toegestaan, vergund; geconcessionneerde lijnen, spoorwegen aan bijzondere maatschappijen toebehoorende (in tegenstelling van staatsspoorwegen). |
geconditionneerd, bn. goed geconditionneerd, in goeden toestand onderhouden (van boeken, andere voorwerpen enz.). |
geconfisqueerd, bn. verbeurd verklaard, benaderd. |
| |
| |
geconsolideerden, mv. fondsen op schulden voor welker rentebedrag zekere staatsinkomsten zijn aangewezen, gevestigde schuld (inz. in Engeland). |
geconstateerd, bn. gestaafd, bekrachtigd. |
geconsterneerd, bn. ontsteld, onthutst, verbaasd, uit het veld geslagen. |
geconsulteerd, bn. geraadpleegd. |
geconsumeerd, bn. verteerd, opgebruikt. |
gecontinueerd, bn. voortgezet, vervolgd. |
gecontrarieerd, bn. tegengewerkt, gedwarsboomd. |
gecontrasigneerd, bn. mede onderteekend. |
gecorrigeerd, bn. verbeterd. |
gecostumeerd, bn. naar behooren gekleed; (ook) in zekere kleederdracht (van ouden tijd) gedost; een gecostumeerd bal; een gecostumeerde optocht. |
gecultiveerd, bn. aangekweekt, beschaafd. |
gedebaucheerd, bn. uitspattend, verdierlijkt. |
gedecideerd, bn. besloten, vastberaden; stout, koen. |
gedecoreerd, bn. met een ordelint versierd (van eene zaal enz. bij feestelijke gelegenheden). |
gedecreteerd, bn. bij besluit vastgesteld en afgekondigd. |
gedegageerd, bn. ongedwongen, los, vrijmoedig. |
gedegradeerd, bn. verlaagd, uit een ambt ontzet, van eene waardigheid ontzet; uit de (krijgs-) dienst gejaagd. |
gedelegeerden, m. mv. afgevaardigden; rechters bijzonder aangewezen ter beoordeeling van eene zaak; gedelegeerden (verkoopers in het klein) der staatsloterij. |
gedelibereerd, bn. overwogen, beraadslaagd over. |
gedeponeerd, bn. nedergelegd, overgelegd; in bewaring gegeven; afgeleverd bij de overheid (een bepaald getal exemplaren b.v. platen enz.). |
gedeporteerd, bn. naar eene (overzeesche) strafkolonie overgebracht; de gedeporteerden. |
gedeputeerde, m. (gedeputeerden), volksafgevaardigde, lid eener wetgevende vergadering; (ook) lid van een dijk- of polderbestuur. |
gederangeerd, bn. niet wel bij het hoofd, verbijsterd van zinnen; in ongunstige financiëele omstandigheden. |
gedesigneerd, bn. beroemd, aangewezen. |
gedesillusionneerd, bn. uit den waan gebracht, uit den waan geholpen, beter ingelicht. |
gedestilleerd, bn. overgehaald, gestookt; gedestilleerde wateren, sterke dranken. |
gedestilleerd, o. geestrijke vochten. |
gedestineerd, bn. bestemd. |
gedetacheerd, bn. losgemaakt; (mil.) afgezonderd en uitgaande. |
gedetineerd, bn. opgesloten, gevangen, in arrest. |
gedetailleerd, bn. breedvoerig, omstandig, in bijzonderheden. |
gedeveloppeerd, bn. ontwikkeld. |
gedevolveerd, bn. toegevallen, aangevallen (eene erfenis enz.). |
| |
| |
gedirigeerd, bn. bestuurd, geregeld, in de richting gebracht. |
gedisciplineerd, bn. aan orde en tucht gewend. |
gediscuteerd, bn. overwogen, nauwkeurig onderzocht, behandeld. |
gedispenseerd, bn. vrijgesteld, ontheven, verschoond. |
gedisperseerd, bn. verstrooid, verspreid. |
gedisponeerd, bn. beschikt (over iem., over geldsommen); (fig.) hoe zijt gij gedisponeerd? zijt gij goed of kwaad geluimd? |
gedisputeerd, bn. getwist, bestreden. |
gedistilleerd, bn. zie gedestilleerd. |
gedistingeerd, bn. onderscheiden; aanzienlijk, voornaam, zeer fatsoenlijk; een gedistingeerd publiek; een gedistingeerde plaats. |
gediverteerd, bn. vermaakt, verlustigd. |
gedivideerd, bn. (rek.) gedeeld. |
gedomicilieerd, bn. gehuisvest, woonachtig (te), eene bepaalde woonplaats hebbende. |
gedoteerd, bn. begiftigd. |
gedresseerd, bn. afgericht (van dieren); gedrild, goed geoefend (van soldaten). |
geëchappeerd, bn. ontsnapt, ontkomen; ontgaan, ontvallen. |
geëchauffeerd, bn. verhit, warm geworden; (fig.) driftig, boos. |
geëmancipeerd, bn. vrij gelaten, vrij gemaakt, vrij verklaard; gelijk gesteld (voor de wet); (fig.) hij heeft zich geëmancipeerd, hij handelt reeds zelfstandig. |
geëmigreerd, bn. uitgeweken, naar een ander land vertrokken. |
geëmporteerd, bn. oploopend, driftig. |
geëmpresseerd, bn. haast hebbende, druk bezig. |
geëngageerd, bn. verloofd, verzegd; verbonden, aangenomen. |
geëvaporeerd, bn. uitgedampt; (fig.) vol grillen en inbeeldingen. |
geëxalteerd, bn. overspannen. |
geëxpireerd, bn. overleden, ontzield; afgeloopen, vervallen, verschenen, verstreken (van eenen termijn). |
gefarceerd, bn. opgevuld (van worst enz.). |
gefigureerd, bn. versierd; gefigureerde letters. |
geforceerd, bn. gedwongen, genoodzaakt; met geweld of met bovenmatige inspanning volbracht of verricht. |
geformaliseerd, bn. stijf aan vormen gehecht; ontevreden over een gebrek in den vorm, beleedigd. |
gefortuneerd, bn. met vermogen, rijk. |
gegeneerd, bn. belemmerd, gehinderd, verlegen (om geld enz.). |
gegradueerd, bn. met een akademischen graad; een gegradueerde, iem. die tot een akademischen graad is bevorderd. |
gehazardeerd, bn. gewaagd, gevaarlijk, vermetel. |
gehenna, v. gmv. de hel, de helsche poel, het verblijf der goddeloozen. |
geïllimiteerd, bn. onbeperkt. |
geïllustreerd, bn. met platen enz. voorzien; een geïllustreerd werk. |
geïmpegneerd, bn. ik ben geïmpegneerd, verplicht, verantwoordelijk. |
geïmpliceerd, bn. mede (in iets) betrokken. |
| |
| |
geïncenseerd, bn. bewierookt. |
geïncrimineerd, bn. het geïncrimineerde artikel, een dagbladartikel dat aanleiding heeft gegeven tot eene gerechtelijke vervolging. |
geïndigneerd, bn. verontwaardigd, boos. |
geïndisciplineerd, bn. zonder tucht; niet geoefend; ongeregeld. |
geïndisponeerd, bn. ongenegen; ontstemd, in kwaden luim; ongesteld. |
geïnteresseerd, bn. Ik ben er bij geïnteresseerd, ik heb er belang bij. |
geïsoleerd, bn. op zich zelf staande. |
gelatine, v. gmv. geleistof. |
gelei, o. (B. v.) (geleijen), gestold nat, vlade. |
geleiachtig, bn. (geleiachtiger, geleiachtigst), als gelei; geleiachtige stoffen, algemeene bestanddeelen der planten. |
geliniëerd, bn. geliniëerd papier, papier met lijnen betrokken; het geliniëerde, getrokken papier. |
gemediatiseerd, bn. schadeloos gesteld (voor verlies van grondgebied); de gemediatiseerde duitsche vorsten. |
gemodereerd, bn. gematigd. |
gendarme, m. (gendarmen), politie-agent (inz. ten platten lande). |
gendarmerie, v. politie, veldwacht. |
gêne, v. dwang, belemmering; sans gêne, zonder komplimenten. |
genealogie, v. gmv. geslachtsrekenkunde; stamboom. |
genealogist, m. (genealogisten), geslachtskundige; vervaardiger van stamboomen. |
geneanomie, v. gmv. leer van het overerven van eigenschappen des lichaams en des geestes. |
genegotiëerd, bn. (geldw.) verhandeld, verkocht. |
generaal, m. (generaals), eerste hoofdofficier, bevelhebber, veldheer, krijgsoverste; (r.k.) opperste eener geestelijke orde; adjudant generaal; luitenant generaal; generaal majoor; intendant generaal. |
generaal, bn. algemeen; oppergeneraal, hoofdgeneraal, voornaamste; de Staten-Generaal, de algemeene staten; generaal conto, hoofdberekening; generale kaart, kaart van een geheel werelddeel; generale staf, de hoofdofficieren van een regiment; (muz.) de generale bas. |
generalisatie, v. gmv. algemeenmaking. |
generalissimus, m. opperveldheer. |
generaliteit, v. gmv. algemeenheid. |
generatie, v. (generatiën), teling, voortbrenging; menschengeslacht; tijdgenooten. |
generator, m. (generators), stoomketel. |
genereeren, bw. gel., telen, voortbrengen, verwekken. |
geneeren, (zich), ww. gel., den kost winnen (met); zich behelpen; (fig.) geneer u niet, handel naar welgevallen. |
genereus, bn. edel-, grootmoedig, mild, vrijgevig, onbekrompen. |
generisch, generiek, bn. geslachts…. |
Genesis, naam van het eerste der vijf boeken Mozes, het ontstaan, de wording, scheppingsverhaal. |
| |
| |
genie, v. gmv. krijgsbouwkunst; het wapen der genie; officier der genie; genieschool. |
genie, o. en v. gmv. geschiktheid, bekwaamheid van natuur, aanleg. |
genie, m. (geniën), (fig.) iem. die grooten aanleg bezit. |
genitaliën, mv. (ontl.) teeldeelen. |
genitaneën, mv. zekere familie van heesterachtige gewassen. |
genius, m. (geniussen), beschermgeest, schutsengel; hij is mijn goede genius, mijn beschermer. |
gentil, bn. (gentiler, gentilst), aardig, lief, keurig; wellevend, innemend. |
gentleman, m. (gentlemannnen), voornaam heer; edelmoedig ‒, vrijgevig mensch. |
geocentrisch, bn. (sterr.) bepalende de plaats van een hemellichaam in betrekking tot het middelpunt der aarde. |
geocyclisch, bn. de geocyclische machine, toestel tot het aanschouwelijk maken van de omwentelingen der aarde, de afwisseling der jaargetijden, het lengen en korten der dagen enz. |
geoccupeerd, bn. druk bezig; zeer geoccupeerd, met werk overladen. |
geodesie, v. gmv. landmeetkunde. |
geognosie, geognostiek, v. gmv. kennis van de samenstelling der vaste aardkost. |
geognost, m. (geognosten), beoefenaar der geognosie. |
geogonie, v. gmv. leer van het orgaan en de vorming der aarde. |
geograaph(f), m. (geografen), aardrijkskundige. |
geographie, v. gmv. aardrijkskunde, aardrijksbeschrijving. |
geologie, v. gmv. aardkunde. |
geometrie, v. gmv. meetkunst. |
geophagie, v. gmv. het aard-eten door menschen. |
georganiseerd, bn. ingericht; geordend; bewerktuigd. |
George, orde van St. George, naam van drie ridderorden; in Hannover, Rusland en (voormaals) Toskane. |
geostrophometer, m. (geostrophometers), aard draai-meter (werktuig). |
geothermometer, m. (geothermometers) aardwarmte-meter. |
geparenteerd, bn. vermaagschapt. |
geparfumeerd, bn. geurig, welriekend. |
geparodiëerd, bn. (iets ernstigs) in een boertig kleed. |
gepasporteerd, bn. een gepasporteerd militair, een militair die na vobrachten diensttijd eervol is ontslagen. |
gepassionneerd, bn. bij uitstek ‒, hartstochtelijk ingenomen (met), zeer verzot (op). |
gepatenteerd, bn. van patent voorzien (tot het uitoefenen van eenig beroep of bedrijf). |
gepetrifiëerd, bn. versteend. |
gepiqueerd, bn. gebelgd, beleedigd, § ongehouden. |
gepolitoerd, bn. geglansd, gepolijst. |
geporteerd, bijw. geporteerd zijn voor iem., zich iemands zaak zeer aantrekken, trachten iem. op allerlei wijze te bevoordeelen. |
| |
| |
geposeerd, bn. gezeten; gezet; bedaard. |
gepousseerd, bn. voortgedreven, aangezet; voortgeholpen. |
gepraemediteerd, bn. voorbedachtelijk, opzettelijk; met geleider lage. |
gepraeoccupeerd, bn. vooringenomen; hij is hiermede te gepraeoccupeerd om…, deze ééne zaak houdt hem te veel bezig enz. |
gepraescribeerd, bn. verjaard; verstorven. |
gepresseerd, bn. gepresseerd zijn, haast hebben. |
geprolongeerd, bn. verlengd; een geprolongeerde wissel, waarvan de betaling is uitgesteld. |
gepromoveerd, bn. bevorderd, tot den doctorsgraad verheven; een gepromoveerde, iem. die den graad van doctor heeft gekregen. |
geproportionneerd, bn. beschermd. |
geprotesteerd, bn. een geprotesteerde wissel, die wegens niet-betaling wettig afgewezen is; ik heb daartegen geprotesteerd, ik heb mij wettiglijk daartegen verzet. |
gequalificeerd, gequalifiëerd, bn. bevoegd, door de bevoegde macht aangesteld; gequalificeerde diefstal, diefstal met verzwarende omstandigheden gepaard. |
geraffineerd, bn. gelouterd, verfijnd; geraffineerde suiker, (fig.) doorkneed, doortrapt; een geraffineerde kerel. |
geramasseerd, bn. kort, kloek en sterk, stevig gebouwd, gespierd. |
geraniaceën, mv. ooievaarsbekken (soort kruiden of halve heesters). |
gerant, m. (geranten), beheerder; verantwoordelijke uitgever van een dagblad enz. |
gerecommandeerd, bn. aanbevolen; een gerecommandeerde brief, aangeteekende brief (voor welken aan den afzender door het postkantoor een bewijs van afzending is afgegeven). |
geremplaceerd, bn. vervangen door een ander. |
gerenommeerd, bn. vermaard, befaamd; berucht. |
gereeren, bw. zich gereeren, ww. gel., besturen; zich gedragen. |
gereserveerd, bn. voorbehouden. |
geresolveerd, bn. besloten; (fig.) koen, moedig, onverschrokken, vastberaden. |
geretireerd, bn. ingetogen, eenzaam; hij leeft geheel geretireerd. |
geréusseerd, bn. goed uitgevallen, geslaagd, gelukt. |
germaansch, bn. oud-duitsch; van duitschen stam. |
germanismus, o. duitsch taaleigen. |
germanomanie, v. gmv. voorliefde tot alles wat duitsch is. |
germinatie, v. (kruidk.) kiemingstijdperk. |
germineeren, ow. gel., ontkiemen, uitspruiten. |
geroutineerd, bn. geoefend, bedreven, vlug, doorkneed, met ondervinding. |
gesatineerd, bn. satijnachtig; gesatineerd papier, zeer fijn geglansd papier. |
gesignaleerd, bn. geseind, door middel van teekens bericht; een gesignaleerde misdadiger, wiens persoonsbeschrijving |
| |
| |
overal is rondgezonden; hij heeft zich boven alle anderen gesignaleerd, hij heeft boven hen uitgemunt. |
gesitueerd, bn. gelegen, liggende, hoe is hij daar gesitueerd? hoe woont hij daar? hoe is hij daar gevestigd? in welken toestand bevindt hij zich daar? |
gesorteerd, bn. in soorten bijeengevoegd; goed voorzien. |
gestes, mv. gebaren. |
gesticulatie, v. gebarentaal, gebarenspel. |
gestie, v. (gestiën), beheer, bewindvoering; bestuur, verrichting. |
gestipuleerd, bn. vastgesteld, afgesproken, bepaald. |
gesubordineerd, bn. ondergeschikt. |
gevaccineerd, bn. ingeënt met koepokstof. |
geverseerd, bn. geoefend, bedreven, ervaren. |
giaur, giaour, m. (giaurs, giaours), ongeloovige (scheldnaam, dien de Turken aan de niet-muzelmannen geven). |
gig, v. (gigs), zeker voertuig. |
gingan, gingang, gingas, o. gmv. zekere oostindische katoenen stof. |
ginseng-wortel, m. zeker chineesch geneesmiddel. |
giocose, bijw. (muz.) schertsend, beuzelend. |
Giovine Italia, het jonge Italië (naam eener politieke partij van den vooruitgang). |
gipsy, m. en v. heiden, heidin, landloopster. |
girandole, v. (girandolen), armblaker, luchter, kandelaar met armen; vuurrad (bij kunstvuurwerk). |
girasole, v. zekere edele steen, adular. |
gireeren, bw. gel., eenen wissel aan een ander overdragen. |
giro, v. wisseloverdracht, endossement; giro-bank, disconto bank. |
gitanos, m. mv. heidens, bohemers, zigeuners. |
glace, v. kunst-, banketbakkers-ijs. |
glacé, bn. geglansd. |
glaceeren, bw. gel., doen bevriezen, kunst-ijs bereiden; blinkend maken, doen blinken. |
glacis, o. (glacissen), (vest.) buitenborstwering; zachte afhelling. |
gladiator, m. (gladiatores, gladiatoren), (rom. gesch.) zwaardvechter, kampvechter. |
glauberzout, o. gmv. zekere kristalachtige zelfstandigheid (bestaande uit zwavelzuur, soda en kristalwater). |
gletscher, m. (gletschers), bergijs, ijsachtige vlakte of streep (in het gebergte), ijstop. |
gliadine, v. zekere eiwitachtige stof die uit het graan verkregen wordt. |
glissade, v. (glissaden), het uitglijden van den voet; (ook) zekere danspas, pas glissé. |
glissicato, (muz.) zacht glijdende, slepende. |
globaal, bn. en bijw. over het geheel genomen; bij raming, bij overslag. |
globe, m. aard-, hemelkloot; aardbol; wereldrond. |
globuleus, bn. kogel-, bolvormig. |
globuline, v. (scheik.) zeker eiwitachtig lichaam in de bloedbolletjes. |
| |
| |
glycerine, o. (scheik.) oliezoet. |
glycyrrhizine, o. hoofdbestanddeel van het zoethoutsap. |
glyphiek, glyptiek, v. steensnijkunst, het beeldsnijden. |
glyphographie, v. gmv. het nabootsen van houtsneefiguren door middel van de galvanoplastiek. |
gneis, o. zekere rotssoort. |
gnomen, mv. aard-, berggeesten, aardmannetjes, kabouters; leer-, inz. hemelspreuken. |
gnomisch, bn. in spreuken. |
gnomon, m. zonnewijzer. |
gnosis, v. (godg.) openbaring. |
gnostieken, m. mv. kennis van de geheimen der godsdienst. |
gobelins, m. mv. fraai fransch tapijtwerk. |
goliath, m. (fig.) reus, reusachtig mensch. |
gong-gong, v. tam-tam (chineesch muziek-instrument). |
goniometer, m. (goniometers), (nat.) hoekmeter voor de kristallen (wertuig). |
goniometrie, v. meetkunst der hoeken. |
gorgonisch, bn. vreeselijk, verschrikkelijk, gedrochtelijk. |
gorilla, m. (gorillaas), aap van de grootste soort. |
goût, m. smaak. |
goûteeren, bw. gel., smaken; ingenomen zijn met….; goedkeuren. |
gouvernante, v. (gouvernantes), bestuurderes, landvoogdes; onderwijzeres, leermeesteres, opvoedster. |
gouvernement, o. (gouvernementen), bestuur, beheer, landsregeering; stadhouderschap, landvoogdij; provincie, gewest; Rusland is verdeeld in gouvernementen; het gouvernementsgebouw, waar de zetel van het provinciaal bestuur gevestigd is; gouvernements-orgaan, blad (courant) waarin de regeering hare denkbeelden laat ontwikkelen of waaraan zij hare berichten zendt; gouvernements-secretaris, secretaris van het algemeen bestuur in Oost- of West-indië; gouvernements-solliciteur, procureur die voor den Staat optreedt. |
gouverneeren, bw. gel., besturen, beheeren, regelen. |
gouverneur, m. (gouverneurs), bestuurder, landvoogd; hoofd van een provinciaal hestuur; huisonderwijzer, leermeester; (nat.) zeker werktuig, centrifugaal-regulator. |
gouverno, á gouverno, tot bericht. |
grâce, v. gmv. welvoegelijkheid. |
grâcie, gratie, v. gmv. gunst, genade, bevalligheid. |
gracieus, bn. (gracieuzer, gracieust) bevallig, innemend, liefelijk. |
gradatie, v. (gradatiën), trapsgewijze opklimming. |
gradeeren, o. het gedeeltelijk doen verdampen van zeewater zonder opzettelijke warmte; louteren, veredelen. |
gradueel, bn. en bijw. trapsgewijze, bij opklimming. |
gradueeren, bw. gel., in graden afdeelen (b.v. eene buis); eene waardigheid verleenen (aan iem.). |
graecomanie, v. overdreven zucht voor al wat grieksch is. |
grammaire, grammatica, v. spraakkunst, spraakleer. |
grammaticaal, bn. hij schrijft grammaticaal, overeenkomstig de taalregelen |
| |
| |
grammaticus, m. (grammatici), taalgeleerde. |
gramme, v. fransch gewicht, wichtje (één duizendste van een ned. pond). |
grande, m. (grandes), edelman van den hoogsten rang in Spanje. |
grandeschap, o. waardigheid van grande. |
grandiose, bw. groot, grootsch, verheven, uitnemend. |
grasseeren, ow. gel., de koorts grasseert (heerscht, woedt). |
gratias, bijw. dank! ik dank u! |
gratie, v. bevalligheid; genade, kwijtschelding of vermindering van straf; het recht van gratie; de raad van gratie; de drie gratiën, (fab.) Aglaja, Thalia, en Euphrosine. |
gratificatie, v. (gratificatiën) geschenk, vereering, toelage. |
gratifiëeren, gratificeeren, bw. gel., genade schenken; vereeren (met iets). |
gratis, bijw. om niet, kosteloos, zonder betaling. |
gratuit, bijw. vrijwillig; don gratuit, vrijwillige gift. |
grauwacke, v. zekere rotssoort. |
gravamen, o. (gravamina), bezwaar, zwarigheid. |
graveeren, bw. gel., met de graveernaald werken. |
graveur, m. (graveurs), plaatsnijder. |
gravimeter, m. (gravimeters), luchtmeter (werktuig). |
gravitatie, v. gmv. zwaartekracht, algemeene aantrekkingskracht. |
graviteit, v. gmv. ernst, ernsthaftigheid, deftigheid. |
graviteeren, ow. gel., zwaar zijn, zwaartekracht toonen, door zijne zwaarte naar een ander lichaam neigen. |
gravure, v. gmv. plaatsnij-, ets-, graveerkunst. |
gravure, (gravures), koperplaat, afdruksel van eene gegraveerde voorstelling. |
grisette, v. (grisettes), naaistertje; handwerkster; meisje los van zeden. |
grisou, o. ontvlambaar gas in de kolenmijnen. |
grog, m. gmv. drank, bestaande uit eenigen sterken drank met water en suiker. |
groom, m. (grooms), bediende, rijknecht. |
gros, en gros, in het groot. |
gros-de naples, gros-de-tours, o. zware zijden stoffen (naar die steden genoemd). |
grossulaar, m. een groenachtige granaatsoort. |
grotesk, grotesque, bn. wonderlijk, vreemdsoortig, grillig, zeer avontuurlijk. |
grotesken, o. mv. onnatuurlijke wonderlijke gedaanten; vreemdsoortig beeldwerk (menschen en dieren voorstellende). |
guacharo, m. (guacharos), zekere groote zuid-amerik. nachtvogel. |
Guadeloupe, de orde van onze Lieve Vrouwe van Guadeloupe, eene mexikaansche ridderorde. |
guano, huano, v. gmv. vogelmest, peruaansche meststof. |
guaranine, v. gmv. zeker alcaloïde in de koffie of thee. |
guaves, v. mv. zek. saprijke vruchten (in O.- en W.-Indië). |
gueridon, m. (gueridons), soort hooge kandelaar, lichtknaap; hoektafeltje. |
| |
| |
guerillas, m. mv. lichtgewapende ongeregelde troepen (in de spaansche bergstreken); een guerilla-oorlog, van tijd tot tijd geleverde gevechten tusschen geregelde troepen en stroopende benden. |
guide, m. (guides), gids, wegwijzer; reiswijzer; handwijzer; (mil.) richtman; de guides, naam van een regiment bij het leger. |
guillemets, m. mv. aanhalingsteekens, dubb. komma’s (,, ’’). |
guillocheeren, bw. gel., met dooreengevlochten lijnen versieren. |
guinee, guinie, guinje, v. eng. goudmunt (= f 11 à 12). |
guirlande, v. (guirlandes), bloemkrans, bloemslinger, festoen. |
guitar, v. (guitaren), rinkelbom, zeker snarenspeeltuig. |
gustus, m. smaak; de gustus non est disputandum, over den smaak valt niet te twisten. |
gutta percha, v. gmv. zekere veerkrachtige gom. |
guttiferae, mv. guttegomboomen. |
gutturaal, bn. tot de keel behoorende, van de keel, keel…. |
Gyges, de ring van Gyges, middel om iets onzichtbaar te maken, ‒ om al zijne wenschen vervuld te zien. |
gymnasiarch, m. (gymnasiarchen), schoolopziener. |
gymnasium, o. (gymnasia), middelbare school, latijnsche school. |
gymnastiek, v. kunst en leer der kunstmatige lichaamsoefeningen. |
gymnopoden, m. mv. barrevoeters, zekere monniken. |
gymnosophisten, m. mv. indische wijsgeeren die naakt liepen en zich alle genoegens ontzeiden. |
gyromantie, v. waarzeggerij uit getrokken kringen. |
gyroscoop, v. (gyroscopen), draaikijker (werktuig). |
gynaecocratie, v. vrouwenregeering. |
|
|