| |
B.
babiolen, v. mv. speelgoed; (fig.) wisjewasjes. |
baccalaureaat, m. (baccalaureaten), die den doctorsgraad heeft verkregen. |
badinage, v. gmv. scherts. |
badinane, v. (badinanes), dunne rotting. |
bagasse, v. gmv. uitgeperst suikerriet. |
| |
| |
bagno, o. (bagnoos) tuchthuis, galei. |
ballistiek, v. gmv. werpkunst. |
ballistisch, bn. ballistische slinger, werktuig om de snelheid van afgeschoten kogels te meten. |
balloteeren, bw. gel., stemmen over iemand die tot lid eener vereeniging enz. is voorgesteld. |
banco, o. muntvoet, waarnaar het geld bij de bank berekend wordt. |
bankactie, v. (bankactiën), bewijs van aandeel in de bank. |
barbe, v. (barben), halsstrook. |
baret, v. (baretten), muts, pluimhoed zonder rand. |
barilla, v. gmv. spaansche soda. |
bariton, m. (muz.) hooge bas. |
barok, baroque, bn. (barokker, barokst), (zeew.) scheefrond; (fig.) zonderling, belachelijk. |
barometer, m. (barometers), lucht-zwaartemeter; de barometer wijst, wijst op. |
barometrograaf, m. (barometergrafen), zelfregistreerende barometer. |
baroscoop, v. (baroscopen), werktuig om de drukking of het gewicht der lucht aan te toonen. |
barouchet, v. (barouchetten), soort rijtuig. |
barrikade, v. (barrikaden), versperring (meest bij oproer). |
barrikadeeren, bw., gel., zich barrikadeeren, ww. zich versperren. |
barrière, slagboom; (gesch.) het Barrièretraktaat. |
baryt, o. of barytaarde, v. gmv. zekere delfstof; koolzure baryt of whiteriet; zwavelzure baryt of zwaarspaath. |
baryum, o. gmv. zwaaraarde-metaal. |
basaniet, o. gmv. zekere steensoort, lydische steen. |
bascule, v. (bascules), brugbalans. |
basement, o. (bouwk.) grondsteen, fundeering (van zuilen). |
baseeren, gronden, grondvesten. |
basis, v. gmv. grondslag, (ook fig.). |
basiliscus, m. (basiliscussen), zekere slang. |
bas-relief, v. (bas-reliefs), halfverheven beeldwerk. |
basse-taille, v. gmv. (muz.) lage tenor. |
bassin, o. (bassins), kom (van dokken enz.). |
bassorine, v. zekere gomsoort. |
basta, bijw. en tw. genoeg; afgedaan! |
Bastille, v. (oudt.) gevangen-hof (bijz. in het oude Parijs). |
bataljon, bataillon, o. (bataljons, bataillons), afdeeling krijgsvolk. |
bdellion, m. (bdellions), (H.S.) zekere steensoort. |
bdellometer, m. (bdellometers), (heelk.) werk ter vervanging van de bloedzuigers. |
bedeguar, o. gmv. (kruidk.) hondsrozenspons. |
Begler-Bey, m. (Begler-Beys), titel van minister in Turkije. |
behemot, m. (behemotten), (H.S.) zeemonster. |
bei, bey, m. (beis, beys), titel der barbarijsche vorsten; de bei van Tunis. |
be-kwadraat, (wisk.) b in de tweede macht (b2). |
bel-étage, v. (bel-étagen), eerste bovenverdieping aan de straat. |
| |
| |
belletrist, m. (belletristen), minnaar ‒, beoefenaar der fraaie letteren. |
belletristerij, v. gmv. het jagen daarnaar. |
belletristisch, bn. wat tot de fraaie letteren behoort. |
bé-mol, m. (muz.) de zachte toon (uit B). |
benedictie, v. (benedictiën), zegening. |
benefice, v. ter benefice, ten voordeele; benefice voorstelling. |
beneficiant, m. en v. (beneficianten), ten wiens of wier voordeele de voorstelling strekt. |
beneficiëeren, bw. bevoordeelen, te goed doen. |
beneficie, o. (beneficiën), voordeel; (recht.) onder beneficie van inventaris, onder voordeel of voorrecht van boedelbeschrijving. |
benevolentie, v. gmv. welwillendheid. |
Bento d’Aviz, orde van Bento d’Aviz, portugeesche en braziliaansche ridderorde. |
bergère, v. (bergères), leunstoel met voetbank; herderin. |
berline, v. (berlinen), reiskoets. |
berm, m. (bermen), of berme, v. (bermen), walrand. |
besogne, v. gmv. zaak, aangelegenheid; (recht.) in besogne zijn, (waarvan) besogneeren, zaken behandelen. |
bestialiteit, v. (bestialiteiten), beestelijkheid. |
bevue, v. (bevues), misslag, fout, § bok. |
biais, v. schuin opgezet stuk (op vrouwenkleeren). |
bianco, zie blanco. |
bibaceeren, ow. gel., onder allerlei boert veel drinken. |
bibliograaf, m. (bibliografen), boekenkenner, -beschrijver. |
bibliografie, v. (of bibliographie), (bibliografiën, bibliographiën), boekenbeschrijving. |
bibliomaan, m. (biblomanen), boekengek. |
bibliomanie, v. gmv. verzotheid op boeken. |
bibliophile, m (bibliophilen), boekenminnaar. |
bibliotheek, v. (bibliotheken), boekerij, boekverzameling; bewaarplaats van boeken. |
bibliothecaris, m. (bibliothecarissen), opziener eener boekerij. |
biblistiek, v. gmv. bijbelkunde, bijbelkennis. |
Bicamerismus, o. gmv. regeeringsstelsel met twee kamers (van vertegenwoordiging). |
bicanium, v. (bicaniums), (muz.) tweestemmig stuk. |
bifilairmagnetometer, m. (bifilairmagnetometers), werktuig om de grootte der veranderingen van het aardmagnetismus te bepalen. |
bifurcatie, v. (bifurcatiën), vertakking. |
bigamie, v. gmv. tweewijverij; dubbel huwelijk (bij het leven der eerste vrouw of van den eersten man). |
bigar, bn. veel-, bontkleurig. |
bigarreeren, bw. gel., bont kleuren, ‒ verven. |
bigot, bn. (bigotter, bigotst), bijgeloovig. |
bigotterie, v. gmv. bijgeloof; schijnheiligheid. |
bijou, o. gmv. kleinnood, (ook fig.). |
bijouterie, v. (bijouteriën), kleinooden, gelanteriewaren. |
bilateraal, bn. (meer bilateraal, meest bilateraal), wederzijdsch, tweezijdig; een bilateraal kontrakt. |
bilboquet, m. (bilboquetten), vangstokje, vangbakje, tuimelaartje. |
| |
| |
binaire verbinding, v. (binaire verbindingen), (scheik.) verbinding van twee grondstoffen. |
binocle, v. (binocles), dubbele tooneelkijker. |
binomium, o. het binomium van Newton, algebraïsche formule tot bepaling der vierkants- en kubus-worteltrekking. |
biograaf, m. (biografen), levensbeschrijver. |
biografie (of biographie), v. (biografiën, biographiën), levensbeschrijving. |
biolychnisch, bn. biolychnische tafel, middel ter berekening van den waarschijnlijken duur des menschelijken levens. |
bioloog, biologist, m. (biologen, biologisten), kenner van de leer des levens, beoefenaar der biologie; die het zin- en denkvermogen weet te bemeesteren, ‒ benevelen, ‒ misleiden. |
biologie, v. gmv. leer des levens, physiologie der wezens; beneveling ‒, misleiding van het zin- en denkvermogen. |
biologeeren, bw. gel., door biologie bewerken. |
biomagnetismus, o. gmv. levensmagnetismus. |
biometrie, v. gmv. levensafmeting. |
bioquadraat, o. (bioquadraten), dubbel vierkant. |
bioquetteeren, bw. gel., met den unster wegen; slechte en goede munt ondereenmengen. |
bis, bw. nog eens, bij herhaling. |
biseeren, bw. gel., bis roepen; laten herhalen (een muziek- of zangstuk enz.). |
bisam, o. gmv. muskus. |
biscuit, o. (biscuits), zeker gebak. |
biscuit, gmv. porselein éénmaal gebrand, maar niet met glazuur overtrokken. |
bisette, v. gmv. slechte (soort) kant. |
bison, (B. bizon), m. (bisons), soort buffel. |
bister, o. gmv. roetbruin. |
bistouri, v. (heelm.) scherp werktuig. |
bitumineus, bn. harsachtig (van hout) |
bivouak, m. en o. nacht-veldwacht, verblijf der soldaten in het open veld. |
bivouakkeeren, ow. gel., in het open veld verblijven. |
bizar, bizarre, bn. wonderlijk, vreemd. |
bizarrerie, v. (bizarreriën), wonderlijkheid, grilligheid. |
blafards, m. mv. zie albinos. |
blameeren, bw. gel., berispen; te recht kan hij daarover worden geblameerd; (ook) ten onrechte beschuldigen, in kwaden naam brengen. |
blanco, bn. en bijw. een blanco krediet, een krediet geven (openen), zonder bepaling van som, ongelimiteerd; een blanco wisselbrief, zonder ingevulde som; in blanco teekenen, zijne handteekening zetten vóór dat de inhoud ingevuld is. |
blindeeren, bw. gel., (zeew.) blinden; een geblindeerd fregat; (vest.) geblindeerde batterijen. |
bloc (en), bijw. voetstoots. |
blokkade, v. gmv. insluiting (eener stad of haven) van de zeezijde. |
blokkeeren, bw. gel., insluiten (eener stad of haven). |
| |
| |
blokkeering, v. gmv. insluiting. |
bloque, v. (bilj.) fiksch gemaakte bal. |
blouse, v. (blouses), kiel; biljartzak. |
boa, v. (boaas), groote slang; bontwerk (om den hals der dames) in den vorm eener slang. |
bois-tout, m. drinkglas zonder voet. |
boksen, boxen, ow. gel., met de vuist vechten (op de wijze der Engelschen); om den gordel boksen, boxen, eene bokspartij aangaan om den eeregordel te winnen, die in Engeland aan den besten bokser wordt gegeven. |
bokser, m. (boksers), vuistvechter. |
bolero, v. (boleroos), zekere spaansche volksdans; eigenaardig (spaansch) lied. |
bombarde, v. (bombarden), steengeschut; (muz.) bromwerk in de orgels. |
bombardeerden, bw. gel., beschieten (met bommen, kogels enz.); (fig.) met de vuisten op iets kloppen. |
bombardeerder, m. (bombardeerders), die eene vesting beschiet. |
bombardier, m. (bombardieren), kanonnier. |
bon, m. bonnetje, o. (bonnetjes), schriftelijk bewijs waarop iets ontvangen kan worden, aanwijzing. |
bonne, v. (bonnes), kindermeisje. |
bonhomie, v. gmv., goedhartigheid. |
bonificatie, v. (bonificatiën), tegoeddoening, vergoeding, schadeloosstelling. |
bonificeeren, bw. gel., te goed doen, vergoeden. |
boniteit, v. gmv. goedheid, deugdelijkheid. |
bon mot, o. (bon mots), kwinkslag, zet. |
bonnet, v. (bonnetten), kap, muts; (zeew.) klein zeil. |
bonne fooi, (verbasterd van het fransche bonne foi, goede trouw); op de bonne fooi, blindelings, op goed geluk. |
bon-ton, m. gmv. goede toon, (fig.) beschaafde ‒, (ook wel) te zeer verfijnde klas der maatschappij; de manieren van den bon-ton, wereldsche ‒, gemaakte manieren, valscheid. |
bon-vivant, m. (bon-vivants), lekkerbek, vroolijke kwant, losbol. |
bonze, m. (bonzen), priester in het verre Oosten, de magen en bonzen (in Indië). |
bordereau, o. (bordereaus), lijstje, notitie, speciebriefje. |
bordings, m. gmv. kleine platboomde vaartuigen. |
borneeren, bw. gel., beperken, begrenzen, bepalen; geborneerd, dom, beperkt van begrip; een geborneerd mensch, iem. met beperkte beginselen; (ook) niet zeer onderricht; hij moet zeer geborneerd leven, zeer ingekrompen leven. zich borneeren, ww. borneeren bij, zich houden aan; zich bepalen tot. |
borussomanie, v. gmv., overdreven zucht voor al wat pruisisch is. |
boston, o. gmv. zeker kaartspel. |
botanie, v. gmv. planten-, kruidkunde. |
botanisch, bn. plant-, kruidkundig, tot de kruidkunde behoorende; een botanische tuin, tuin die veel (inz. genees-)kruiden bevat. |
| |
| |
botaniseeren, bw. gel., kruiden zoeken, ‒ verzamelen. |
botanist, m. (botanisten), kruidenkenner, ‒ zoeker, kruidkundige. |
boucaneeren, bw. gel., vleesch rooken (op duitsche wijze). |
boudeeren, ow. gel., pruilen. |
boufette, v. (boufetten), kwastje, lintenstrikje. |
bouffante, v. (bouffanten), wollen (of andere stoffen) halsomwindsel (ter verwarming), cache-nez. |
boufon, m. (boufons), potsenmaker, kluchtspeler. |
boufonnerie, v. (boufonneriën), klucht, gemeene grap. |
bouillon, v. (bouillons), krachtig vleeschnat; (kleerm.) boordsel; opgerolde zilver- of gouddraden. |
bouleverseeren, bw. gel., omverwerpen, omkeeren; (fig.) ontroeren. |
bourdaloue, v. (bourdalouen), lint met gesp (voor hoeden). |
bourdon, m. (bourdons), (muz.) zwaarst orgelregister, bromwerk. |
bournoe, bournout, m. (bournoes, bournouts), kapmantel (der Noord-Afrikanen en Arabieren). |
boutade, v. (boutaden), wonderlijke en vreemde gril, pruilerij. |
bouquet, boeket, o.(bouquetten, boeketten), ruiker; edele geur (van den wijn). |
bovinatie, v. (bovinatien), schoftachtigheid, laagheid. |
bovist, v. stuifzwam. |
bowl, m. (bowls), kom, schaal; een bowl punch. |
boxen, boksen, vuistvechten. |
Brabançonne, v. gmv. het belgisch volkslied van 1830. |
bracelet, m. (braceletten), armband. |
brachygraphie, v. gmv. snelschrijfkunst met verkortingen. |
brachylogie, v. gmv. de kunst om kort te spreken. |
braconneeren, ow. gel., wilddieverij plegen, stroopen. |
brageeren, ow. gel., pronken, uitsnijden. |
brailleeren, ow. gel., schreeuwen, razen, tieren; pochen (op iets). |
bramarbas, m. (bramarbassen), logge ‒, zware vent; windbuil. |
branche, v. (branches), tak, afdeeling, zijlinie; wandluchter. |
brasiline, v. gmv. roode kleurstof in het Braziliënhout. |
bravade, v. (bravades), grootspraak, grootsprekerij, snoeverij. |
braveeren, bw. gel., trotseeren. |
bravo! bravissimo! (tot eene vrouw brava!), tw. goed, mooi! |
bravo, m. (bravoos), gehuurde sluipmoordenaar (in Italië). |
bravour, m. losse ‒, trillende zang; deze zangster heeft weinig bravour, maakt weinig trillers, eene bravour aria. |
bravoure, v. gmv. dapperheid, onverschrokkenheid. |
bredi-breda, o. gmv. wartaal, gesnap. |
bretelles, v. mv. draagbanden, galg. |
bretailleur, m. (bretailleurs), snoeshaan, voorvechter. |
breve, v. (breven), pauselijk besluit, ‒ decreet, brief van den paus. |
brevet, o. (brevetten), geschrift, acte, houdende aanstelling, machtiging tot het uitoefenen van eenig vak; (ook) patent, diploma; een brevet bekomen, een brevet lichten; een brevet van uitvinding (oktrooi). |
brevetteeren, bw. gel., vergunnen, toestaan, een brevet of oktrooi verleenen. |
| |
| |
brevier, o. (r.k.) getij-, gebedenboek; (boekdr.) zekere kleine lettersoort. |
breviatuur, v. (breviaturen), verkorting; brevi manu, kort en goed, in één woord. |
bricole, v. gmv. (bilj.) terugstuit, terugsprong; par bricole, toevallig, plotseling. |
bricoleeren, bw. gel., door terugstuiting (eenen bal) maken. |
brigade, v. (brigades), legerafdeeling. |
brigadier, v. (brigadiers), officier (bij de ruiterij); zekere rang bij marechaussée, bij de rijksveldwacht en bij de politie. |
brigantijn, m. (brigantijnen), soort oorlogschip, kaper. |
briganteeren, bw. gel., door kuiperij of omkooping verkrijgen. |
brillant, briljant, bn. (brillanter, brillantst), schitterend; heerlijk. |
brillant, m. (brillanten), aan alle kanten met facetten geslepen diamant; een horloge met brillanten omzet. |
brillanteeren, bw. gel., tot of als brillant slijpen in tegenstelling van roos (of rozette), waarvan slechts ééne zijde met facetten geslepen is. |
brilleeren, briljeeren, ow. gel., blinken, schitteren, (ook fig.) uitmunten. |
brocade, v. brocaat, brocart, o. gmv. gebloemde zijden stof, gew. fluweel. |
brocanteur, m. (brocanteurs), opkooper ‒, ruiler van schilderijen, kunstkooper. |
broche, v. (broches), vrouwen doekspeld, borstnaald; eene diamanten broche, met diamanten bezet. |
brocheeren, bw. gel., (boekb.) innaaien; bloemen weven (in stoffen). |
brochure, v. (brochures), vlugschrift, blauwboekje. |
brodequin, m. (brodequins), halflaarsje, broos. |
bromatologie, v. gmv. leer der voedingsmiddelen. |
brontologie, v. gmv. kennis ‒, leer der onweêren. |
bronzino, o. gmv. zeker klankgevend marmer. |
brouhaha, o. gmv. woest geschreeuw. |
brouilleeren, bw. gel., verwarren, oneenig maken; gebrouilleerd zijn, met elkander boos zijn. |
brouillon, o. (brouillons), opstel, ontwerp in klad, schema. |
bruciet, v. zekere delfstof (talkaarde met water). |
brucine, o. een zeer vergiftig alcaloïde. |
brusk, bn. en bijw. norsch, barsch; op norsche wijze. |
bruskeeren, bw. gel., norsch afschepen; weinig omstandigheden maken; de zaak bruskeeren, doordrijven. |
brutaal, bn. en bijw. (brutaler, brutaalst), onbeschoft, stout, grof. |
brutaliteit, v. (brutaliteiten), lompheid; grofheid; stoutheid. |
brutaliseeren, bw. gel., grof bejegenen, uitvaren, (tegen iemand) inz. met woorden. |
bruto, bn. en bijw. ruw gewicht, (met de emballage, tegenovergesteld van netto, zonder de emballage); (ook) bedrag eener opbrengst zonder dat de onkosten er van af zijn; het concert heeft opgebracht bruto .... |
budget, o. (budgets, budgetten), begrooting (inz. van ’s lands ontvangsten en uitgaven). |
| |
| |
Bucephaal, Bucephalus, m. gmv. strijdpaard, lievelingspaard van Alexander den Groote; (fig.) fraai ‒, moedig paard. |
buffet, o. (buffetten), schenktafel, tafelkas; aanrichtbank, schenkkamertje (in koffiehuis, concertzaal enz.); wat brengt het buffet op? het buffet is verpacht voor ..... |
buffetjuffrouw, v. (buffetjuffrouwen), die doorgaans in het buffet bedient, limonadière. |
buran, m. zekere verwoestende wind in de steppen van Azië. |
bureauliste, m. (bureaulisten), ontv. van entréegelden aan eenen schouwburg, eene concertzaal enz. |
bureau, o. (bureaus), kantoor; schrijltatel, -vertrek; voorzitter en secretaris in eene vergadering. |
bureaucratie, v. gmv. het gansche lichaam ‒, onderlinge partijgeest der ambtenaren. |
burlesk, bn. en bijw. koddig; gemeen: op koddige wijze. |
burnus, v. (burnussen); bournous, arabische kapmantel. |
buste, v. (busten), borstbeeld. |
but, o. gmv. doel; zijn but is ..... |
byssus, o. naam van het katoen bij de ouden. |
byssusdraden, m. mv. zekere haren aan den voet van sommige dieren. |
|
|