De smaak van Sranan Libre
(2007)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
[pagina 39]
| |
3. De schok uit ParamariboIk ben bedroefd. Me hele hart hier in me, weet niet waarom. De storm is opgehouden, uitgeraasd. Het weer is hangerig geworden. Het is windstil en de lucht schijnt helder. Toch is de zon voor mij naar een verborgen plek gegaan. Of elders, waar hij niet meer schijnen kan. In ons verloren paradijs misschien is hij, dat stukje wereld waarvan we gedroomd hebben en dat eerst leek te komen, maar dat nu vernietigd is. Het stukgeschoten wereldparadijs van gelijkheid, volksinspraak en ware demokratie, gerechtigheid. De wereld heeft voor mij het grootste deel van zijn menswaardigheid verloren. En ik ben bang. Mijn droomvisioen van gisteravond... vanochtend in alle vroegte... ppprringggg! Daar gaat die telefoon alweer. Ik wil gaan opnemen, maar P'pa Kwa gaat zelf al. ‘Een van mijn dikste vrienden,’ denkt zo te zien. Hij lacht een brede lach weg. Want hij denkt: ‘Ah! Zeker voor een feest!’ Wilgo is weg en mama heeft haar boodschappentassen gepakt om te gaan winkelen. Hoor me dan, met een gemaakte grap, terwijl papa opneemt: ‘Hallo? Tot wie spreek ik? Ja, met Paramaribo hier aan de lijn. Ze zeggen: weer een nieuwste coup! Twintig doden minstens, brand en toestand! Jozef van u is...’ | |
[pagina 40]
| |
Even wachten! P'pa Kwa begint te schreeuwen: ‘Wat zeg je? O god, me Jeses!’ ‘Wat is er aan de hand?’ roep ik verschrikt. Al die gedachtes over coup en zo, die grappetapperij, verdwijnt. Er moet een vreselijk bericht gekomen zijn. Kijk P'pa Kwa. Z'n hemd staat al halfopen en zijn kaak zakt helemaal totdat hij met een open mond te hijgen staat. Vreselijk nieuws man, vreselijk. Ditmaal is het de waarheid en geen enkele grap. P'pa Kwa, hij beeft, hij trilt, hij schudt, hij schokt. Hoor hem: ‘Wáár is je m'ma! Kom, haal je moeder, vlugvlug!’ Op dat ogenblik vliegt mijn Kromanti weer. Ik voel het en ik merk hoe een wilde, woeste spirit vleugels slaat. O woestheid van de innerlijke woede! Ik weet het, ja ik voelde het vanaf de eerste dag dat ik, als mens-in-een-geschiedenis geboren, besefte wat het Surinamer-zijn betekende: strijd! strijd! Strijd tegen koloniale onderdrukkers! Strijd van de eerste indianen tegen hun moordenaars en uitroeiers die op zoek waren naar hún geluk, hún goud, hún Eldorado! Strijd van negerslaven die in de marronstrijd zich verzetten tegen het koloniale leger, tegen eigen zwarte verraders met hun rode muts, de Redi Musu, en de bendes die zich in 't Europa van die dagen hadden vergaard tot een terreurleger! Strijd! Strijd van kontraktarbeiders die in nieuwe slavernijen uit koloniën in Azië werden geronseld, eigenlijk gesleept! Strijd tegen schijnemancipatie! Tegen eigen postkoloniale onderdrukkers! Strijd thans tegen nieuwe macht- | |
[pagina 41]
| |
hebbers die coup na coup beramen om tesamen met terreur van ultra-linkse intellektuelen uit de naam van 't volk 't hele volk zijn komen onderdrukken! Strijd! Strijd! Strijd! Tot aan de strijd om een modern bewustzijn van bevrijde mensen toe! Er is geen einde aan de strijd voor werkelijke vrijheid! Thans is het huis van heel de natie waaruit ik geboren ben geschonden. Uit marteling en broedermoord. Mijn schuilhut is verbrand. Ik proef de taal van de verbittering die vlammend uit het hart protest uitslaat. Sranan, fa j' pot' mi so: waarom je kinderen dit aangedaan, o Suriname?
Mama gaan roepen hoeft niet meer. Op dit moment komt ze eraan. Klaagt aan de trapmond dat ze veels te zware tassen moet dragen voor de vretersbende die we zijn. Het moederslot veronderstel ik, met een glimlach om de lekkernijen die ze toch blijft kopen. Afèn, we willen best een handje gaan helpen om die flessen bier, zoutjes en koek en weet ik wat voor extra's meer te gaan helpen versjouwen. Maar het hoeft niet meer. Ze gooit allebei die tassen op de trapvloer zo bamm! ‘Dina!’ schreeuwt P'pa Kwa bij de deur, ‘Dina, mi ati e koti man! A boi fu un dede gwe!’ (Dina, m'n hart keert zich zowat om in me! Het is met onze zoon gebeurd!) In een schrikreaktie van haar dondert er één van die tassen, die half op een van de bovenste treden stond, door een duw naar beneden. Mama Dina | |
[pagina 42]
| |
draait, tolt, armen omhoog. Deur open en P'pa Kwa grijpt haar voordat ze haar nek gaat breken in een val. Ik ren achter hem aan met de ontzettingsuitroep van ‘O jeko!’ (Jezus nogantoe!) ‘Ik wist het!’ gilt ze, ‘Ik heb het al die tijd geweten! Iets is me helemaal komen waarschuwen op straat. Vandaar dat ik met spoed ben komen lopen hier naar huis.’ Het huilen barst los. Ze schreeuwt. Ze schrééuwt?! O, ze wil niet horen om stil te worden. Ze krijgt bijna een adube, een aanval, met rollen op de grond en stuiptrekken. ‘Owee, mi gado: me god!, me kind is dood! Waaaiii! Help! waaaiii...!!’ Hoemeer ze haar kalmeren, hoemeer ze lijkt te trillen met emosie. Ik ben kwaad op P'pa Kwa die haar zo pats-boem direkt heeft gezegd dat Jozef dood is, vlak toen ze nog zelfs buiten op de trap stond. En hij wordt kwaad op mij omdat ik het niet goed begrijp. Of ik niet weet, roept hij, dat het onze gewoonte is om dit soort dinges vrij te zeggen, vrij te reageren ook, met alle emotie. In de kleine opstopping die ontstaat komen de buren. ‘Nou zeg, buurvrouw, ik heb met u te doen,’ betoont één van de bovenburen als Hollander zijn medeleven. Een ander, die van de aparte straatdeur beneden, maakt een fout door te roepen: ‘Kalm toch! Het is een pijnlijke zaak, dat wel. Maar reageert u toch beschaafd.’ | |
[pagina 43]
| |
‘Beschaafd? Beschaafd? Wat fo k'ka beschaafd!’ roep ik. Waarmee ik aangeef dat beschaafd treuren ons echt geen reet kan schelen. Ik ben het ermee eens: gewoon het uitschreeuwen. Al ben ik bang dat ma straks nog een hartaanval krijgt. Of dat P'pa Kwa die nu vreselijk staat te zweten, een hartverlamming krijgt ineens. Zelf steek ik van zenuwachtigheid de ene sigaret na de andere op. Ik wil huilen. Ik wil woedend zijn. Ik wil schreeuwen. Ik wil op een vreemde wijze lachen zelfs. Al die emosie! Iedereen is op de een of andere wijze góed verslagen, geknakt. Nu weet ik wat het is een bloedverwant die zo nabij is kwijt te zijn. Ma Dina wordt gekalmeerd tenslotte met wat suikerwater, een paar glazen achter elkaar. Er wordt een dede-oso singi ingezet, zo'n lied dat men zingt bij een dodenwake. Koude rillingen lopen over mijn rug. Het is vijfentwintig graden bijna hier in huis en toch, ik heb het koud, ijskoud. Het doodsbericht kwam van Oom Frenkel. Een echte oom is hij, een broer van P'pa Kwa. Het gesprek werd afgebroken, afgekapt. Toch weten we uit Suriname, helemaal van overzee: Jusu is dood. Doodgeschoten buitendien. In welke situatie, dat blijft hoogst onduidelijk. Er gebeuren daar de vreselijkste dingen, horen we. Visite praat, praat, praat maar raak. Langzaam begin het tot ons door te dringen. Ze hebben dat restje demokratie dat er was nu finaal stukgeschoten. Er zijn branden geweest, vertelt de | |
[pagina 44]
| |
radio. En slachtoffers. En executies. Vluchtelingen die via Frans Guyana hun berichten doorbellen hebben 't laten weten. Meer is er voorlopig niet bekend. Maar ik weet precies wat er zich afgespeeld heeft. De Kromanti, die eigenlijk geen engelbewaarder is maar een zogeheten winti, zeg maar, een geest, die laat mij in het helderste moment van meebeleven weten: Boem! Boem! De demokratie is stukgeschoten! Boem! Boem! De militaire leiders laten het vakbondsgebouw van hen die tegen het militaire gezag gedemonstreerd hebben stukschieten! Boem! Uit naam der diktatuur! Boem! Het radiostation dat in hun ogen een stuk kapitalisme is en tegelijk een voorbeeld van spotternij met het proces, abc-radio, wordt stukgeschoten, boemmm! Weer een ander station, een bolwerk van konservatief Hindoestaans kapitalisme, Radika, wordt stuk gebombardeerd, boemmm! De Vrije Stem wordt ook als krant en medium gepakt, boemmm! Vanaf nu zal er één krant zijn, De Ware Tijd ('t is spot met symboliek!), één staatsradio (de srs), één televisiestation (stvs) en natuurlijk één absolute leider. Maar ook: één natie die zich daartegen verzetten zal.
Vanaf vandaag wordt het een strijd van Kromanti tegen de Leba. De Kromanti als hogere geest, zeg maar: de geest der vrijheid, tegen de Leba. De Leba die ik neem als symbool der onderwerping. Twee tegengestelde krachten, hoog tegen laag. De Kromanti, de Zwevende, zeg maar de kracht die alle lasten | |
[pagina 45]
| |
van ons afwerpt, vecht tegen de Leba die ons met z'n duivelse krachten in het verderf wil trekken, omlaag, door de zware levenslast, naar de peilloze diepten van het verderf. Het beeld doemt op van een duif die door aasvretende beesten wordt belaagd, een duif die per ongeluk tussen de ratten is terecht gekomen en die nu aangevreten wordt van alle kanten. Zo wordt de Kromanti belaagd door Leba's. Ze willen de vleugels van de Kromanti stukmaken. Ze willen de Kromanti, die als vrije spirit het luchtruim kiezen kan, kapotmaken. Een duivelse daad die bederf inhoudt, terwijl de Kromanti zich poogt los te maken en op te vliegen, de vrijheid van onze ziel tegemoet. Zo wordt het wezen van onze vrijheid belaagd door de onheilskrachten van die moordenaars. De Kromanti gaat winnen, je zal 't zien. De Kromanti zal deze Leba's die het land in het verderf storten ontstijgen en ze ver achter zich laten. Want de ware vrijheid overwint. De hoop van de kleine man (die ‘onze’ leider & bevelhebber de man met de slippers noemt) zal niet verloren gaan. Kromanti zal niet alleen opstijgen. Hij zal, als eenmaal alle krachten herwonnen zijn en het verzet geordend is, zijn belagers verpletterend verslaan en de onheilsgedrochten die nu het land in het verderf trachten te storten vernietigen. Dan pas zal de man met slippers - en hij niet alleen - de smaak proeven van het Vrije Suriname. Dan pas zal Kromanti het luchtruim kiezen dat als vrijheid de grootse krachten toont van onze | |
[pagina 46]
| |
diepste ziel. O wij, gebald tot de gestalte van de menselijkste kleinheid, wij in onze droefenis, klein en ontmenselijkt door 't schennend feit van zulk een gruwelijke broedermoord!
Mama huilt, ontroostbaar als ze is, de hele dag. Dat nieuws is doorgebroken, zeer definitief. Radio meldt. Televisie gaat direkt ook melding geven. Er is een ramp gebeurd in 't land van onze roots. En elke keer krijgen we steeds opnieuw details die stukjes laten zien van wat gebeurd is, hoewel de machthebbers daar hun uiterste best doen om ons al het mogelijke te onthouden. Die stinkbeesten! Jozef z'n naam is op de radio gevallen. De mensen, vrienden, kennissen, of zomaar ook nieuwsgierigen, ze bellen, komen naar ons toe. Sommigen blijven stil, tot op de gang is het vol. Anderen praten en praten dat je oor van je zijhoofd af gaat tuimelen. Ik weet niet waar ik me voet moet zetten als ik naar de wc wil lopen. We worden heel vaak opgebeld ook, terwijl wijzelf aan het bellen slaan. Over en weer kondoleances. Niemand van al die mensen die getroffen zijn als familielid kan zijn kontakt leggen met Suriname. Die moordenaars! Ze maken ons gehandikapt! We mogen nieteens van hart tot hart kommuniceren. Organisaties bellen ons. Of we alleen onze rouw willen doormaken. Of we misschien met andere families willen djoinen. Wat we van plan zijn: gaan? Blijven hier? Onderzoek aanvragen van internatio- | |
[pagina 47]
| |
nale organisaties? Ach, hoe kunnen we iets zeggen dan? We zijn in onze droefheid principieel alleen en we weten helemaal niet wat er gaat gebeuren, ook niet met de slachtoffers. Het begint ernaar uit te zien dat we die nieteens zelf gaan mogen begraven. Verhalen komen los over gemartelden en mensen die aan stukken zijn geschoten. Ik kan het allemaal niet geloven ook al zegt iets me dat het wel waar is. ‘We zullen zien. We zullen zien.’ Dat is het enigste wat er op dit moment te zeggen valt. Op straat, tijdens het happen van wat verse lucht, herinner ik me een gesprek dat ik pas geleden met een Hindoestaanse jongen had. Ik heb hem al heel lang kunnen kennen, doordat wij als jeugdigen dezelfde lagere school hebben gehad. Daarna wel vrienden gebleven, maar met het opgroeien besmet door de scheidende kracht van onze twee aparte kulturen in hetzelfde land. Ik neger, hij met zijn uit India afkomende kultuur. ‘Ze hebben bij de laatste coup gedreigd dat ze de Hindoestaanse leiders zullen wegmoorden,’ heeft hij gezegd, ‘volgende keer gaat het ook gebeuren.’ Het was een grap. En hoewel we elkaar door intelligentie meer dan ooit hebben leren verstaan, is er van die grap toch wat zuur bij me gebleven. Vooral nu ik voel (het regent zacht) hoezeer hij gelijk zou kunnen hebben. Opvallend veel Hindoestaanse namen bij de slachtoffers. Al kan je de situatie nu nog niet zo klaar en helder staan beoordelen. Toch denk ik wel: | |
[pagina 48]
| |
‘Het kán niet wat hij zei. De revolutionairen zijn niet gek.’ Helaas, ze zijn wél gek gebleken. ‘Misschien,’ zo denk ik, ‘was de grote Hindoestaanse oppositie te verklaren, niet alleen doordat er van die zijde een aantal kapitalistische tegenstanders waren, maar veeleer doordat ‘onze’ revolutie werd gepredikt door de nieuwe machthebbers die in de lijn der traditie toch maar weer voor het overgrote deel kreolen zijn. Negers zoals ik en... Jozef. En opeens slaan mijn gevoelens toe. Wat neger? Wat Hindoestaan? Er is een slachtpartij geweest en elk slachtoffer was één teveel. Moord! Broedermoord! Dát is geschied! ‘Sranan fa j' pot' mi so: waarom doe je mij dit nu aan, o Suriname?’ Er klinkt een doodsgezang vol zielsverdriet. Ik huil, eindelijk, mijn ogen huilen na die uren van het spanningsvol uitkijken naar gemoedsrust. |
|