Mi boto doro/Droomboot havenloos
(1980)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |
Ongeluk & het geluk van regens‘Dennis?’ hoor hoe Johnnie z'n stem dat oor van die ander tebinnen wandelde. ‘Eh? Wat wil je?’ ‘Ik wil iets van dat geld van ons lenen! Heb je gehoord?’ ‘Fo wát?’ Ach, natuurlijk kon hij 't nie gaan staan zeggen, Johnnie! Gewoon een handje geld lenen, dan klaar-is-kees! Wat hij met dat geld zou doen? Die ander, al was 't z'n broer, had nèks temaken daarmee toch? Weldan! ‘Leen me no? Snel man! Want ik heb een afspraak!’ Dennis werd kwaad! Kwaad no m'moer! Kijk hoe hij regeerde, tekeer ging, en zijn broer behoorlijk stond de waarheid te zeggen! Die? Die wou ook al in lukse leven, nog voordat de lukse-tijd gekomen was! Kijk hoe ze in die tijd van werken, spaarzaam waren! Altijd zelf brood meenemen, met eigen toespijs d'rop! Nie kopen in een winkel, want dat was weer zoveel verlies aan winst! Zuinig zijn met dít! Zuinig gaan blijven met dát! Dan nu wou hij, met jeukende handen, dat geld komen spenderen, zomaarzo? Als hij nie wist, dat dat kasgeld uit die gezamenlijke spaarpot nog nie was betaald! Ze hadden de ‘tweede hand’ gekregen, toch? Reeds in de tweede spaarmaand dus, hún aandeel in het geheel ontvangen. Mensen kwamen bij makaar, spraken af dat ze iedere maand of iedere twee weken - een fortnight! - een bepaald bedrag zouden gaan storten bij één persoon. Dan speelde die persoon ‘kashouder’. Zo'n totaalbedrag per keer, per termijn, was ‘kasgeld’. Bij deelname van bijvoorbeeld twaalf personen, elke maand honderd gulden, had je op je uitkeringsdatum dus twaalfhonderd gulden... zónder dat deel dat je moest betalen aan de kashouder. ‘Fo risiko’! Afèn! Zij hadden hun geld opgenomen, tweede termijn al! Konden nu blijven betalen tot alle termijnen op waren. Is zo hadden ze aanbetalingsgeld gehad fo bus. ‘Deze man!’ Johnnie sprong op, op zijn twee benen die hem tot staan waren gegeven. ‘Deze man! Je bent me broer! Ma' ik wraak! Toen we die bus nog nie hadden en | |
[pagina 114]
| |
zeker ook geen plannen fo ééntje, of een tweede zoals nu...! Tóen was je helemaal nie gierig! Je wou alles berekenen wel, ma' gierig? N'no! Als ik je geld vroeg om te lenen, dan kon je me al geven, zonder terugbetaling te vragen! Ma' nu?, zie je, nú die we geld beginnen te krijgen met langzaamaan rijk worden door die bus? Chm! Je bent zo gierig aan het worden, dat je een cent die door het riool valt, gewoon gaan staan uitgraven uit die modder! Alléén om die cent nie te verliezen!’ Z'n broer zo, keek 'em aan, met schele ogen! Het was nie waar! Dat ding zo, was gewoon nie wáár! Hij was nie gierig, hebberig, geworden, vond hij. Alleen, j'had veel meer plichten nu, met veel meer verantwoordelijkheid! Hoe kon zo'n figuurstype als z'n broer Johnnie 't eigenlijk begrijpen? Die had feitlijk genoeg aan mooie kleren, mooie soulmuziek, en meid! Op zondag je zaligheid door je lijf heen te gaan staan dansen. Dan fo de rest... nèks anders dan geld opmaken! En dromen van een land, mooier als Holland of Amerika! ‘Luister brada!’ zei hij, op toon van grote broer, zoals 't hoorde ook,’ al ga je een kodjaGa naar voetnoot1 nemen om me dood te slaan met 't! Ik geef je geen cent, zolang die afbetalingsnoodzaak bestaat! Heb je gehoord? Geen cent! Geen enkele offiële cent!’ Dan spuwde hij op de grond, recht uit z'n smoel, uit bus! Kijk hoe hij wraakte, grote broer, gezagsvol! Want als je zó bleef werken... mijn god! Je zou nooit zover komen als die grote busbazen, die hun bussen in eigendom hadden. En die ze lieten rijen door gehuurde sjaffeurs! Nooit zo, nooit! Dan toch, die Johnnie, kijk 'em fo je: door deze afwijzing gaf hij aan broer nog echt geen vijandschap. Ma' iets, iets, een ongenoegen zonder persoonlijke glorie, kwam bij hem bestaan. Hij zat, hij dacht! Hand hangend langs die buitenkant van die bus. Bus no? Ook híj had meegewerkt toch? Hoe kon iemand dan niet over z'n cent beschikken, zíjn aandeel? Hij had toch gelijk om een béétje geld te vragen, ‘fo sport’? Sport | |
[pagina 115]
| |
in de vorm van gaan dansen, drinken en zo verder meer?! Stel je voor! No man! Deze broer van 'em! Die werd nog gieriger dan aira, dat roofdier! Nee, Dennis? Dennis wás veranderd! Hij zocht, Johnnie, hij zocht z'n reden. Als 't nie was, dat dat geld teveel werd fo die broer, dan... dan..! Nee, Dennis zou zeker nie weglopen met alle geld! Nee, vertrouwen in hem was nog steeds een haven! Fo wat dát betrof, ja! Ma' fo de rest... misschien dat Dennis, ouwere broer, heel in de stille verte, (mistigheden!) dacht aan zoiets als een gezin, eigen gezin gaan stichten, huis, met erf... En dan de rest schoon láten!.. Ma' dan: van wie z'n centen? En? Als 't aankwam op overleven, dan kon je zelfs je broer doodkonkurreren! Je hoefde daarvoor geen Sukta of Ba-Ku te zijn! Nog minder een Tarantula! Gewoon jezelf, met één groot belang! De rest, je zielsknijperij, 't kwam!, kwam op je! Dan hoe, hoe zou je gaan gedragen...? Thuis bij ze, onderwijl, een ander soort van djam, van tegenslag en onheilswee! Vrouw Sossa had d'r eigen soort van hoofdbreken. Dan kijk d'r weer, met dochter in die keuken. Hoor wat d'r mond te schreeuwen had: ‘Meisje ga! Ga praten met je p'pa! Zeg 'em dat je geen ónliefde voor 'em wil kweken! Want me mond, met spotternij, wil zeggen: haternij! Ik kan nog steeds nie begrijpen dat bloed met bloed kan zijn: vuur met kruit! En? Ik begrijp niet! Ik begrijp niet! Als jullie nie gaan praten, word ik gék fo jullie!’ Dan stond die dochter, helemaal zichzelf in d'r kleren. Zei tegen m'ma van d'r, dat ze geen schuld had. En dat die m'ma moest gaan, eerst bij die p'pa van d'r. Want die was haar gelijke, ook een ouder. Dus liep die moeder, bijna te zeggen, achter d'r willoosheid aan, om daarzo te gaan, buiten, onder een afdakje die p'pa, bezig met brommer schoon te vingeren. Hij was aan 't zitten, ónder dat zinkplaat uitsteeksel. Want regen, fijne regen kwam! 't Was regentijd toch, Grote Regentijd! Kijk, kijk hoe bui zwart aan de lucht! Dan wurrie in 'em, hoe dalek hij op werk zou gaan. Hij had gehoord, hoe die moeder tegen die dochter d'r dinges zei. Dan nu zo, kwam ze bij 'em, om | |
[pagina 116]
| |
te preken, no? Hoor 'em, direkt hoe ze dat erf opstapte met voet en al: ‘Vrouw! Ik bid je! Moeilijk me niet! Want san mí poti a joe bere, ajóe poer' en!’ En hij bedoelde: wat ík jou geschonken heb, in de vorm van zaad, heb jíj gedragen en gebaard! Zij is dus jóuw produkt, niet 't mijne! Jaja, ze kende dat soort argument! Altijd weer! Vaders? Als 't ging om goeie dinges van hun kinderen, dan waren die kinderen twijfelloos van hún! Ma' zie je, als 't ging om kwaaie dinges, zoals... verzorging (fo een onwillige vader), diefstal, onuitstaanbaar karakter, vijandschap... dan waren die kinderen beslist nie van ze! Zeker niet! N'no! Néén! ‘Ik word gek van jullie! Ik ga gek worden!’ Ze deed, net of ze weer zou slaan, d'r hoofd tegen die wand. Dan hield ze die gedachte tegen, en dat gedrag ook dat d'rbij hoorde. Láát ze! Laat ze hun onwaarachtigheden uitwoekeren!’ dacht ze! Als ze ooit in een toestand zouden komen, waarin je als gevelde mens een ander nodig had... dan, dan móest 't! Wachte, ze hoopte niet... ma' áls god d'r, met d'r Adem, zou weghalen van daar (dat stille gebedel om de dood als oplossing!) Als...! Ze zuchtte, zuchtte, dieper dan verdriet een hart z'n bodem in kon zinken.
Een ochtend, regen was gekomen, diep in de moermond van de nacht en swáár ook, regen, in een stormslag die sidderde aan huizen! Dan toen die sibiboesi, woudgesel gaan liggen was, smorgens met alle vroegte, toen begonnen weer opnieuw de dagelijkse levens. En alles had zijn gang, zo ook de mens! Vrouw Sossa, vroegvroeg weg, om de belangen te gaan doen. Papa Sossa, die vader, thuis komend, met gebroken lichaam: ‘Ik wil slapen! Slapen wil ik! Normaal kan je als wachter even tussendoor gaan snurken! Ma' vanavond, gisteren bedoel ik, ik heb geen enkele oog gesloten! Dat ding leek, met al die zware regen, net ofdat duizend boze geesten me hersenen hebben geslagen! Mi weri!, mi weri! Ik | |
[pagina 117]
| |
ben zo moe, dat ik al op me bromfiets rij te slapen!’ Hij snurkte de voorzaal binnen, gooide kleren op een stoelhoofd. Dan ging hij, om een halve dag zo, minstens, slaap te trekken! ‘Ffffronkkkkk!’ Snurken hoorde je 'em al snurken! Dat lopende slaaplijf dat hij speelde! Die dochter Sossa, weg aan 't gaan. Zet d'r voet, zo stil in kouwe zand. Gaat d'r werk werken in dienst van een Bazaar, daar aan de Saramaccastraat, winkel vol hangmat. Vroeg, vroege dienst, Vroeger vertrek! Dan Dennis, weg gegaan, om te proberen. Cente moet komen toch, verdienen van je brood. Johnnie, zonder lust deze morgen, blijft slaap kweken, daar, in zijn nest. Als een boeriki, ezel zonder zorg, blijft hij nest áánslapen! Pas later, toen al licht z'n doorbraak zou beginnen te gaan maken, toen moest hij even gaan kleinen bij die w.c. Hij stak z'n hoofd uit halfopen raam daar, hangend in de hengsels. Zag: hele erf onder water, straat met riool verstopt. Waar niet eigenlijk feitelijk? Driekwart van deze stad was helemaal berekend op dít! Onderlopen, stad krijgt een bad toch, eindelijk. Want met de aanwas van de smerigheden... (‘Waarom gooi je papier weg, zomaarzo op straat? En? Kijk, prullebak staat daar toch?’ ‘Ach, wat kom je zeggen?! Als ik geen vuil op straat gooi, hoeft die schoonmaakdienst niemeer te werken! Dan dwing ik ze om bij Sociale Zake aan te kloppen! En zó, met wegsmijten lukraak, díen ik het belang van 't volk!’) Chm! Een mooie redenasie, mooie tijd no? Anyhow! Hele stad, met de nawee van de grote regenval met wind. Hij stak z'n hoofd... zag drijvende kokosnoot... plank van een kipperen daar los... tan??? San? Wát zag hij daarzo? Hij rende kamer binnen weer, gooide snelsnel zijn kleren aan zijn lichaam. Met ouwe rubberlaars (een erfenis van werkverschaffing, Openbare Werken, van eertijds vader Sossa), ging hij, dwars door dat water. Even oppassen met kijken! Waterleidingmeter lag dáár... looppad van altijd als je ging en kwam, was daar... snel! Over gaas gesprongen! Wawama! Wawama's ‘woning’ was fo driekwart inge- | |
[pagina 118]
| |
stort! ‘Help!’ wou hij schreeuw geven, ‘Mi gado! help!’ Ma' hij hield mond! Hij rende om dat stukje plankenhoop met omgevallen watervat, stukje dakgoot gevouwen, dak zelf na' beneden in z'n eigen druk van het gewicht! Deur moest hij openforceren, trekken, zonder kroebaal, dat breekijzer! Hij hijgde met pompadem in zijn keelgat! ‘Wawama! Wawama?, waar ben je?... Wawama!!’ Die ouwe man lag daar, nieteens geklemd tussen die balken, planken, zinkplaten, allen in val! Hij lag, met lichaam op zijn rug, ogen open fo kwartdeel maar, hij keek, hij keek. Dan om zijn hand een wensri, windsel. Toen Johnnie dichterbij kwam zag hij stof. Stof, ah!, pus dus, ouwe wond! Dezelfde gebroken kleren als altijd, zelfde gebroken figuur die hij daar lag te zijn, Wawama, met heel zijn postuur! Dan toen pas, tijdens praten bleek: die ouwe man was helemaal in de verwarring. Man die meestal kon helder zijn, vooral bij dinges over vroeger en bij waarschuwing geven, ouwe kwaal van ouwe mensen. Hij kinsde nu, een kinse man! ‘Ze zijn me komen halen! Me direkteur heeft ze gestuurd! Een échte resolusie, persoonlijk ondertekend door den gouverneur! Ik had altijd geweten, mi ben sabi: Holland heeft wéér de koloniale macht! De tijden zijn terug gekomen! Aaj, direkteur, bedankt! bedankt! Zeg me no? Zeg me no, meneer, waar gaan we gaan?’ Later heeft Johnnie 'em gebracht, na' Landsgrond, plaats fo oudversleten mensen. Wawama zonder iemand zonder kip of kind. Met weenogen heeft hij die bus gerejen, Johnnie. Ondanks dat niet hebben van rijbewijs. Dit, dit was toch niet de wetten overtreden? Zoals Wawama zelf in verwarring (licht aan lucht in stem geuit, blijde gat in het donkere wolkendek!)... in verwarring riep: ‘Mi boi! Mijn jongen! Kijk hoe je me nagels snijdt met een schaar! Kijk hoe je me voeten bent aan 't wassen! Je bent zoveel een mens, dat ik nie zeggen kan! Ke! Ach! Kind die zó weg weet met zijn menselijkheid! Hij zal alleen maar blesiGa naar voetnoot2 krijgen! Kom, me jongen, kom met je hoofd hier bij me lichaam, dichterbij, laat ik me hand sturen: me | |
[pagina 119]
| |
hand moet lopen over je hoofd! Want dit, dit is mijn zegening aan jóu! Laat in dit leven, niets kwaads over jou gaan komen, niets, nèks, noti! Waar? Met zó'n imborst! Geen kwaaie geest gaat jóu hier kunnen treffen! Geen kwaaie geest en geen vergif! 't Zal schiften in de hand van de gene die des kwaden wil is! 't Zal..! 't Zal...!’ Dan kinsde hij weer! Ach, zegen kwam vanzelf als je goed deed, goeie dinges! 't Was een middel om te worden, ongenaakbaar fo de kwade kant des levens! Alwel, Johnnie, wát moest hij denken aan zoiets? Hij leverde Wawama zelf af, dat was genoeg, met taitai, bundeltje vol kleren. Ouwe kleren, stinkende kleren, gebroken kleren. Kleren die lichaam hadden gekend! En woorden ook, die hij nie hoorde! Vooral toen weer, ineens zo alsof bliksem ergens had geslagen in zijn hoofd, Wawama weer begon met kinsen: ‘Aaj, direkteur! Hij heeft me laten halen no? Aaj, direkteur! Stuur een telegram fo me aan 'em: ik kom! Al is 't met de postkoetsier!’ Ma' Johnnie zelf dus dan onderdompelend in dromen. Nacht was geweest en nu was dag! Water werd door de aardkracht zelf weggezogen: eb! Blijvend in hem, al waren ze geen spook, jorka, de spinsels van het hersendom: grote auto met airco, twee... drive in woning... altijd droog blijvend erf van minstens vijfduizend vierkante meter... en dan misschien als nodig... nee! Geen Holland! Wie? Als je je lust, je liefde, leven, warmte had? Als je plezier bijtijds kon smokkelen waar nodig, elke dag? Als je... als je zelfs een blesi had op je, het tegendeel van vloek? Wat zou je doen? Zou je gaan? Zou je kúnnen? Baja! Zeg niet, van wie zo, hij zijn blijdschap had, al was 't heel, heelhuids verborgen! Hij en blijdschap van het innerlijk, in wording tot één personage!, persoon die hij was, luisterend na' soulmuziek! Die wagen, net terugkerend van afleveren van die Wawama. Wagen leek soulexplosion, bijna letterlijke zielsuitbarsting! Kijk hoe hij reed, als bijna roekeloos met tomeloos! Dit, dat was vragen met je wagen om bekeuring, no? Zelfs als een agent moest staan, in de plaats van geheel iets anders! Al kon niemand zo, weten | |
[pagina 120]
| |
wát fo ding agent aan het vervangen was: Wawama? Johnnie z'n eigen schaduw? Baja, wát?! |