Mi boto doro/Droomboot havenloos
(1980)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
2 | |
[pagina 73]
| |
Die buslijnwisseling van zeDan immigrantenboot kwam aan: groter van licht, dan zon z'n ondergang aan zee! De troebelen der zielen! Kijk daar hoe golf!, zonder te bedaren! Een schip dat ondanks ruim, ruimte ontbeert! Met wateren die waar waren en troebel! Rivier zo, leek volledig voelbaar om de huid van vis! Vis, als verborgen zwemmend in de golven! Een grote boot, groter dan licht! Waaruit de immigrantenziel, hare! hare! kwam voortbewegen in de lijnen van zijn boeg! Tijd van me hier, je bent gekomen om te zien, hoe verder gaand het is, te weten, hoe zeer ik ben, gekropen langs de waterlijn! Heel mijn ruim, heel mijn gevaarte dat daar gaat, een waterstoet bewegend over zoveel heen en weer gegolf, dat hier nauwelijks een diepbewegen schijnt, dan schok die tot het volgende moment kan leiden. Is zo zijn wij, gekomen uit diegenen, zelf de migranten van dit leven! Beiden, de ouders, van ons, die toen kwamen! Nu zijn wij zelf inboorling, aanstarend naar het komend ding! Dan zijn wij nu geworden wat wij waren!: droomperspektief, gaande van zee! Opdeinend tegen haven in, daar aan de landingsplaats der boten. Een ziel, die uit het Oer gevaren is! Diep in de monding was de lucht gespleten. Ke, baja! ke! A so wi tan noja, sondro f' keba foe tesi pe w' sa lan nomo! Froedoe na froedoe, wi na wi! Wan pkin grangran, lontoe mi boto, sa gi firi tak' mi roetoe, mindri foe na se disi! Wan se foe wiki jeje poeroe... Verankerd in de zee, belendend in de wateren, beneven voortdravende winden, vloed, vloed, vloed! Nabij gedreven, wier, dat aan zal zetten tot het eerste groeisel van het eerste drijfeiland. De Bodems van Het Vaste Land... ‘Johnnie, je hoofd gaat bossen hoor, als je nie snel maakt!’ Kleine bedreiging, uitgaande van grote broer. Ze waren nu, om te gaan rijen weer. Op andere lijn, met fo daarzo, weer hun vergunning. Die ouwe lijn gelaten, om bedreigde toestand. (‘Baja, laat ze! Die leba's die je nooit gaan lusten! Die ellendenaren!’) | |
[pagina 74]
| |
Hoop! Hoop op rust sloeg ze!, sloeg toe!
Dan op een goeie dag, hebben ze lijn gewisseld. Een andere kant zijn ze gegaan, met rijen. Nieuwe kollega's, nieuwe passasjiers. Dat ding was BAMS-bus die ze gingen rijen. BAMS, een bepaald projekt, daar achter Landsgrond. Van daar, rijen, rijen, rijen, tot weer na' de stad en dan terug. Bus van die twee was bijna altijd vol. Dan zag Johnnie vooral, die mensen staan met wachten. Waaiden hun handen fo die bus: ‘Sjaffeur, stop fo me no?’ Sjaffeur, hij stopte niet, want bus van 'em daarzo, die hij reed, gaf geen enkele vrije plaats aan mensen meer. Bus was tjok! Kijk ze, die passasjiers! Kleinkleine jongen op schoot bij een meneer die z'n p'pa was of oom, in bus. Dan naast z'n jongenslichaam, z'n kleinzusje. Daar, op die klapstoel tussen die andere vaste busptaatsen (j'had in die bus achter makaar twee stoeltjes die je klapte, om te kunnen passeren toch), op klapstoel had een dikke vrouw d'r bil gegooid. Ze zat, net een gevilde boskoe die ging zouten!Ga naar voetnoot1 Daarachter had je een ouwe javaan, met twee klaporen aan zijn zijhoofd, grootrond als krakelingen! Dan weer, in bus, een gestampte negerjongen met z'n soulgezicht op mensen! Kijk 'em fo me! Hij was gestampt ja, wat betekenis had van kort en gedrongen. Soulmuziek was nunu zacht gedraaid, dus meneertje wraakteGa naar voetnoot2 een beetje! (‘Mi no e go noitmoro nanga a bus disi!: ik ga nooitmeer met deze bus rijen, man! A kik faja, man! Zólang heb ik op een bus gewacht, dat me voeten me niemeer kunnen dragen, dan a k'ka bus no abi nowan soul foe kir' mi nanga switi!’) Hij wraakte dus, om nie genoeg muziek, na zolang staan wachten op die bus die al te lang wegbleef. Terwijl, een ander, Vrouwe Anjisa zelf, begon met klagerij! Dankzij het feit dat ze geen last had van muziek. Dus met die weinige stilte daar, begon ze. Hoor d'r, d'r vrouwe- | |
[pagina 75]
| |
kin krab gevend, met vingers als krabbepoten en met vooral vergroeide nagels die zo lang waren van geen zorg, dat ze lucht krabden aan alle kant!: ‘Baja! Sins me twee dochters waren weg gegaan! Sinsdien is het mij wezenloos vergaan!’ Ze bedoelde dat ze onverzorgd achter was gebleven. ‘... ija! Want ik ga, ik kom, ik rij me bus fo me, hoedanig ik geen cente heb! Ma' wat kan ik doen dan toch? En? Thuis onder knepaboom gaan zitten? Met hond, die stof van me voeten likt? Ke... ke... arme Bello! Bello is dood gegaan! Auto, grote truck van Sohansingh, heeft 'em doodgeslagen op z'n openbare weg! Die hond is doodgevallen als een hónd, ik sweer fo je!’) ‘Moesje, wat praat je zo dan? Is je hond doodgerejen? En?’ ‘Baja, laat me! Kondre pori!’ Ze was gewoon nie te spreken, bájá! Daar weer zo, had je dat ding!: kondre pori! De gang van zaken in het land nie goed! Dan begon weer dat geklaag als evangelie zonder bijbelse omslag van geschriftschoonheden, of wat nodig was, ter opsiering van prekerijen makerij: gekochte schaafijs bij die wagentjes op straat, was alleen maar water! 't Had geen stroop meer! Stroop leek met gevluchte suiker en gevluchte smaakstoffen te zijn gemaakt! Alles wat smaak moest hebben, ging dood in een mens z'n mond! Zó smaakloos proefde 't op je tong! Dan weer die dinges op de markt zo duur fo je, dat je...! Aajbaja! kláág niemeer hoor! |