Mi boto doro/Droomboot havenloos
(1980)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
Krijg jezelf, mi boi! Maak dat je geest verheldert!Volgende ochtend: banden, alle vier zo, wéér geboord door een of andere leba, kwaaie figuur, met z'n mes of ijsbreker! Dan buitendien ook nog, die voorruit fo ze kapot geslagen! Als je zag: één groot spinneweb in dat voorglas vlak waar sjaffeur z'n stuur moet zitten draaien! Die hálve bus was ongeveer geruïneerd, bus half-total-loss! ‘Wat fo vervloektese nonsenserij is dit? En? Ik heb toch niemand z'n leven tot een zure pruim gemaakt! Dan wíe speelt deze nonsens, om me auto te komen breken? Als ik 'em krijg! Ik kap 'em als een bakkeljauw!!’ Dennis, hij vloekte. ‘Nono! Nono, mi boi!’ Dennis z'n p'pa stond klaar al, om 'em te kalmeren. Z'n m'ma, vrouw Sossa, buitendien, met lege handen, hemel zegen biddend voor dit vuurhart van d'r woest geworden zoon daar, vlak fo huis, z'n bus beschouwend. Stel je voor man! Iedereen wakker, kom z'n ‘kiekje’ nemen, met aanschouwing van geruïneerde bus. Anderen jaloers en blij, anderen mee kwaad zijnd. Hoor Wawama fo me no: ‘Boi! 'Khad je schoon en zuiver, met die mond van me, die dinges kan voorzíen, gezégd: loekoe boen!: pas op met mensen! Jij en je broertje gaan op soulbus werken no? Je weet wat elke dag gebeurt toch? Als 't geen moord is, is dat ding doodslag! Mi mamá di meki mi!!Ga naar voetnoot1 Kijk wat gebeurd is met dat bus! Is what 'n wonder, geen bloed van mensen d'rbij! Pas op, baja, pas op, ik wáárschouw je! Dalek ga je zien, ze zetten wisi, kwaaie geest, ook fo je, bij die bus, laat je je nek breken, terwijl je rijdt! Dan verliest je moeder, jullie allebei! Je vader ook, je zuster ook, je oom ook en je tante, hele hele familie zo! Ze gaan jullie alletwee verliezen alsof jullie nooit hebben bestaan, met doodgaan! Kekekekeke...!’ Hij sloeg z'n hande op z'n hoofd! Hij jammerde met kracht van klachten! Zijn ouwe borstrok vol met gaten, | |
[pagina 65]
| |
wrijvend langs zijn bovenborst. Zijn onderlip vol woord en vuur vooruitstekend. Die witgrijze haren rondom nek en borst daar van 'em, nog meer krullend lijkend, van zijn ongenoegelijke bezigheid. ‘Kekeke.! Ik ga je een tapoeGa naar voetnoot2 geven, een beschermding! Dan hang je 't in dat bus fo je!’ Johnnie stond met z'n schrikhart te kijken, hoe 't was gegaan. Wie, wie zo, had ze die streek gedaan dan? En? Wie kon die frottigheid gespeeld hebben? Hij kon geen mens vinden voor ogen. Zelfs geen schim van omtrek van een vijand, met diens ogen vol van haternij! Wie had die mars gemaakt? Baja, wie wie wie, fo god z'n geloof?! De banden boren met een scherp ding en raamglas stuk slaan! Dat ding was net, ofdat een droom van glas gebroken was. Geen pengeleng!!, zoals gewoon glas brak, ma' pwoep!!, gelaagd glas van die autovoorzijde. Zonder veel stukjes die rondsplinterden, kon je toch zien: een gat, rond, en met vastklevende scherven. Hele ruit verder was gebroken! Een gat, waarin je keek. Je was in auto en je zag na' buiten. Dan hoewel binnen zijnd, toch buiten! Je kon je vingers steken, ruimschoots zelfs opgevuist je hand. En dan, wèl binnen zittend achter stuur, een droom zo, voelen, buiten, wind en lucht! Alles zo verder lijkend dan wat voor je was. Een droom, waarop het zo onmogelijk als kijken door gebroken glas leek, om op aan te sturen. Tenzij je wou belanden met je platte wielen van die luchtloze banden, in die groene blob-blob-blob moddergoot daar aan die straat.
Die middag d'rvan, aten ze een roti. Roti met kippevlees en roti met schaap. Die koeli die ze maakte, had koeievlees als trefoe,Ga naar voetnoot3 dus was dát nie te krijgen. Want als je een soort vlees, varken of koe, nie eten mag, omdat het is je treef, dan bemoei je ook nie met dat vlees, zelfs niet met je handen. Want anders maak je morserij met je Lichaam. En dat is nie goed fo je, je Zelf, je Jeje. Dan krijg je nadien plek- | |
[pagina 66]
| |
ken langs je voet daar bij je kuit z'n vlees. Of lotavlekken langs je nek. Of andere uitslag op je lijf. (‘Kijk, kijk die jonge! Míjn góede!! Hij eet iets niet,Ga naar voetnoot4 bóskoe, geloof ik! Ija! Hij mag geen buffelvlees eten! Ma' hij eet 't toch! Want kijk: hij krijgt vlek op z'n lichaam! Baja, jonge, doe niet hoor! Want dalek breekt je hele boddy uit met puisten! Als je ergens gaat, eet nie zomaarzo, zonder te vragen wat fo vlees dat eten heeft! Want 't gaat fo je komen!Ga naar voetnoot5 Als je eet wat je nie mag!: straf! Chm!’ Een stortberg van aan- en opmerkende waarschuwing!) Wagen z'n glas in reparasie. Auto z'n wegbrengen, zet ze een tijdje op brodeloos. Nodeloos brodeloos ook. Vier nieuwe bandstukken te kopen, binnen en buiten. Buitenband was zo getakeld, dat je 't niet fo iets anders kon gaan staan gebruiken, dan 't in die moddersloot te gooien! En 't daar, zoals die vele andere, die sloot fo je te laten dempen! Of echt wel positief gedacht: met autoband een soort van bloembedje - fo koelibromki bijvoorbeeld - te scheppen in je tuin. Ma' fo de rest: vervlogen geld! Binnenband, uiteraard geboord ook, was eveneens niemeer te repareren. Hoogstens met veel moeite te laplappen! En te gebruiken om een verdrinkende persoon te redden! Verder fo bijna nèks! Grootste schade op ze, natuurlijk, fo niet rijen dezer dagen! Want zonder die kapotte auto, ook geen rit. En zonder rit, geen enkele aluminiumcent! Alles zo, fokop! Fokop, zeg ik je! Een dag, zonder dat blauwe van de luchtruimtes! Terwijl, alle andere sjaffeurs, met steunman, op de lijnen koersend. Ieder ander kon aan 't werk, behalve zij, zij! ‘Hé Kolle! Kolle! Kollega-brada! Fa? Je bent een broeder en kollega...!’ Het was Takroe, die ze grootte, een paar dagen later, in een winkel. Z'hadden 'em zelfs nie zien aan lopen komen, die vent. Takroe, met z'n groene bus. Gestroomlijnd ijzerding met wroemgevende motor! Kfaleksani man!, te gek, zoals hij altijd reed. | |
[pagina 67]
| |
Net altijd eerder weg als zijn kollega's! Bus met meer mensen, hele weg lang, altijd vol op vol! Een man met drive-succes, hij gaf geen tori!Ga naar voetnoot6 Z'n díkdikke vingers, altijd aan z'n stuurrond geklemd. Hij, met z'n zwarte bril, een man van koekeloeren. ‘Hé Takroe, faigo?’ Johnnie begon eerst daar, met hem te vragen hoe 't ging, na open mond volledig in verrassing. Dit was die eerste keer toch, dat ze praatten. Altijd ontwijking van makaar, gewoonlijk. ‘Mi de! Mi de!: dat ding gaat goed met me! Hé Sjaffo Djonko! Fa?’ Sjaffo Djonko, was bedoeld als bijnaam fo Dennis, Johnnie z'n grote broer. Die schudde hoofd: ik ben goed, 't gaat goed met me. Ma' liegen toch. Want Takroe schudde woord uit mond, met praten daarzo: ‘Waar is die bus van jullie dan?’ ‘O, tis gebroken, me exaust is nie goed!’ Hij jokte bijna z'n tong uit z'n gehemelte. Z'n exaust, uitlaat, nie goed? Leugen! Jokkernij! Hoe moest hij staan zeggen, wat gebeurd was? Fa? Hoe? Wraak kwam op 'em, uit z'n hart z'n grond, lijkend op een gespleten steen waaruit Boze Waters lopend! Die bus was gewoon vernield, vernield! M'ma pima!! ‘No span! No span! Word nie kwaad! Want ik zie ál je gezicht, hoe 't trekt, net of je een bos met vogelluizen over je voelt broeten!’ Hij trachtte Dennis aan het lachen te maken. Ma' deze spande nog meer. ‘Ik heb gehoord, jullie bus is gebroken. Ma' nie met exaust!’ Wat? Zeker al rond verspreid dat nieuws! Dan door wie? Ze wouden 't beide weten, alletwee van die broers, en sito sito ook! Wíe was gaan rond lopen te vertellen dat... Want misschien... je kon die dader van dat onheil zo achterhalen. Als je maar wist, wie dingen in het rond zei! ‘Ik weet niet! Ma' ik heb 't op die lijn gehoord! Je weet: een l'lo sjoesjoe gaat daar rond!: heleboel vertelsels! Dus ik weet niet!’ | |
[pagina 68]
| |
Hij jokte! Wou nie zeggen zeker! Die léman, met z'n jokmond! Die jokker eerste klas! Een man met een mond met rauwe bitterblad! Van vele bladeren, een zwamp! Stinkzwamp, met kaaiman, tussen stengels van de afgebroken leliën des swamps! Kaaiman op rug, dus dood verondersteld! Kaaiman met lange poten die tot diepe waterbodem reiken, kaaiman is op neuten, net een huis op palen! Kaaiman z'n schubnek, is gedraaid, net kurketrekker! Dan houdt kaaiman een preek met mond, troebel van watergolf, met een luisterende vloot van duizend schepen, duizend waterdansers, duizend waterspinkunstenaars!: leugen floréérde! Taki doewé doewé... mama, doewé doewé...Ga naar voetnoot7 Een vrouw was ooit! Twee maanse kandelaars als onderbenen! Zij liep op vuurzee, baja, met een haardos groot van dons! Dan op een dag, liet zij die kinderen die zij had, ging weg. (Z'had zoveel borsten als een moedervarken, zoveel kinderen telde zij ook! doewé doewé daw'ooooo.......!!) Zij liep de heuvels over van de God der Oevers, Tamatétoe Nanfá! Tamatétoe Nanfá!
Tamatétoe Nanfá!
Mi na Onweri!
Njoenmoen d'a mi baka!
Tamatétoe Nanfá!
Tamatétoe Nanfá!
Ik ben Vrouwe Onweder!
Het is de Nieuwe Maan
die ik voorbij draag!
Voordien, haar komst! Nadien, haar gaan! Zij danste weg, met vuur van vlammen in de glinstermond van Nacht die vrachten loodst, tussen de schelpmonden, die de ruis vertolken van de Moederzee! Zij die geen niemand zien kan, anders dan met mededogen! Dan zij, ging weg! Tétoetétoe! Tamatétoe Nanfá! Ah! Sodra zij heen was gaan komen passeren, sloeg een | |
[pagina 69]
| |
donderbliksemding de lucht aan twee! En die Korjaal van Tijd verdween in wateren! Dan had zij van de zwamp de kant bereikt. Zij liet de Nieuwe Maan los, Njoenmoen, met een schreeuw over de wateren der Nieuwe Vloed, Granfroedoe...
‘Johnnie! Wat sta je zo te prakkezeren? En? Deze man, man!... En jij dat!, Takroe, met je kletstori! Donder op! Ik wil nèks horen over welke bus ook! Ga weg! Ik weet: ik heb geen vrienden onder me kollega's!’ Andere man nam z'n voet, hij stapte winkel uit en ging. Een soort gemoppermopper aan z'n mondlip... ‘Now a no mi doe na ogri... is nie ik heb 't gedaan! Dan kom je je kwaadheid weghalenGa naar voetnoot8 op me... Is nie goed! Kijk hoe ondankbaar deze wereld draait! Wel, volgend keer, láátGa naar voetnoot9 hij kraperen, als 'n hond, zeg ik je, als 'n hond met trekking,Ga naar voetnoot10 slepend op trotwaar! Dan gaan we zien hoe hij z'n buik leeg schreeuwt om hulp! Die satanse sebrefata...!!’ Dan later toch, ze gingen bus ophalen, klaar, gerepareerd. Geld dokken fo de reparasie, wéér een platzakmakerij! Behalve dat! Hóór die reparateur, tot schrik van ze, die slaat door heel hun hart met bijna kortsluiting: ‘Meneer! Goed dat u gekomen bent! Ik heb die bus laten tjekken! Behalve dat uw band is leeggestoken en uw voorglas is kapot gebombardeerd! Weet u wat is gebeurd?’ Dennis en Johnnie, koud, als vriesijs! Wát??! ‘Nee? Hoe moet ik weten dan?’ Zweet kwam op twee voorhoofden tegelijk! ‘Baja, schrik niet! Die remkabels van deze bus... ze waren fo driekwart doorgevijld...’ Waar Johnnie met z'n Dennisbroertje stond, ze werden beide kouder dan ze waren! Ma' dan goed zuur ook, zonder | |
[pagina 70]
| |
swieternij!: hun hart één en al zuur en bitter! Stel je voor man!, kom, stel je goed voor, wat fo ding gebeurd zou zijn... Een uitwijking... een plotselinge brikGa naar voetnoot11 fo zwenken langs Kwakoe of Poelepantje... ze zouden zomaarzo op dat trotwaar terecht vliegen! Of boksen met hun auto, tegen een elektrische paal! Of erger lijkend, gas impompend met hun soulbus met volle vaart, vliegen tussen een bos mensen die juist op ze wachtten! Krant in het land zou gewoon basteren van 't ongeluk met doodsafloop! Kijk al die krantekoppen! Hoeveel? Hoeveel doden? Ze wisten niet! Ma' nu dan zo, hoe al de soulbussen gehaat waren om roekeloze rijpartijen! Zij als sjaffeur en bijrijder zouden gewoon dood worden gemaakt door dat publiek! Zo'n nieuwe bus! Dan is die rem nie goed? Geen remmen om te stoppen, want ze zijn fo driekwart doorgevijld, no? Eén ding was duidelijk als zon aan hemel overdag met al z'n uren boven wolken!: ze hadden vijanden en god kon weten wie! Misschien die vent met donkere bril, Takroe! Of... of... ach, wát betekenis had 't, om te blijven denken en te zoeken of 't een raitori, raadsel, was! Nèks viel d'raan te raden meer! Iemand wou ze vernietigen! Die django-mentaliteit, jungle-sfeer, daar onder soulsjaffeurs zo, onderling. Broodnijd, broodhaat, broodwraken op ze! Afgunst zou doodgewoon een bakra zeggen, met z'n Hollandmond. Haternij!! ‘Baja, krijg jezelf voor 't is telaat!’ Ja, dat ze tot hun positieven kwamen! Daar gingen ze, die twee, met hangend hoofd op nek. Wie wist, wachtte ze morgen weer een andere soort van tekkel!Ga naar voetnoot12 Ma' nu, zij zelf, verwáchtten ook! Alleen, ze kenden niet, volgende stap. Ma' iets zou komen fo ze!, iets, gebéuren! |
|