Mi boto doro/Droomboot havenloos
(1980)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Met pijnlichaamVader Sossa, hij was nachtwachter, daar, achter een nieuwe buurt, Balonapark. Daar was hij wachthouder, een man die waakte over een terrein met school. Vooral last had hij, met die mensen van die bioskoop, die kino. Kino was vlakbij, met die school aan achterkant. Komen kwamen ze vrijen daar, die paartjes. Dan scheen hij met flashlight, één grote lichtbundel op ze! ‘Wat doen jullie hierzo? Mars! Ga weg! O... dit meisje! Meisje? Is hierzo sta je met je blote borst in handen van een jongeman? Tan? Ik ken je moeder! Wacht, ik kom d'r fo je melden, hoor! ... Die meisjes van deze tijd hebben geen schaam! Beest die ze zijn!’ Is zo, moest hij ze wegjagen, telkens en telkens. Of mannen die daar kwamen ‘lichaam voelen’, dus híj fo ze, schreeuw gevend met: ‘Mars weg, jo boeler!’ Dan kijk 'em! Gelukkig hadden ze op school geen gouwe bergen! Want anders, met echt-echte dieven! Stel je voor, dat hij moest gaan beginnen te rennen achter dieven aan! Zou hij kunnen? Baja! Hij met z'n swaki-swaki benen! Kijk hoe hij slofslofte, langzaam, hand van 'em alles wegjagend wat stond in zijn weg! Een middag wou hij weer weggaan. Dan hóór z'n mond, stem pratend: ‘Vrouw?’ Hóór moeder Sossa, angst en beven om de lendenen bij haar! Met piepstem antwoordde ze hem, omdat ze wist, die toon, 't was iets op komst van moeilijkheid! Trobbel! ‘Vrouw?’ ‘Ija me man? Wat zeg je me? Zeg dan!’ ‘Heb je me kleren al gestreken? En op hun juiste plaats gezet?’ Ah! Ze ademde bijna meer lucht uit, dan ze ingenomen had, daar in die longen van d'r, zo begon ze te ontspannen. Geen trobbel dus! Wat wou een mens nog meer? ‘Ija! Deze man!’ (vleimondje van d'r!) ‘Ik ken je, en ik voer je wet uit! Ija me koning!’ Zo! Nu kon hij zelf niemeer wéér aankomen met proble- | |
[pagina 49]
| |
men toch? Alles wat zorg fo hem betekende, daar had ze aan voldaan, zoals een mens betaalt met zorg fo dat bordje eten dat je krijgt. Je gééft je zorg om 't te krijgen... ‘Dit vervloektese leven!’ Hij smeet die woorden met z'n mond tegen die houten wand daar, bij dat huis. Wat was weer aan de gang dan, en? Bromfiets van 'em gebroken! Bromfiets wou nie rijen! Dus tóch weer hoofdbrekens! Ze draalde, een halve keuken lang, met hand onder d'r kin. Oplossing leek fo de hand, ma' was 't niet! Bromfiets snel wegbrengen, laat 't nog gauwgauw in reparasie gaan! Of... zelf helpen repareren... nee! Of... néé! Andere oplossing! Ma' nie dát! (Ze had iets in gedachten toch!) Afèn! Tenslotte ging ze wagen toch! Hoor d'r, een doek met strakheid bindend om d'r hoofd: ‘Wáárom zeg je die jongens niet, laa'n ze je brengen?’ Direkt zo, hoorde je daar kommentaar van alle kanten mogelijk!: ‘Ija! Ik heb geen tijd! Ik ben al moe! Vanavond wou ik juist vroeg stoppen met die bus! Buitendien, die motor werkt nie goed! Morgen gaj'k nieuwe carborééter halen!’ Dat was Dennis toch, misschien wel echt moe ook, ma' zeker nie zo helpgraag als je in verwachting je gedachte reeds klaar had over 'em. Dan Johnnie weer, ook kommentator spelend: ‘Mama, ik kan niet! Ik heb geen rijbewijs! Polisie gaat me opsluiten als ze me pakken! En die bus is nie goed ook, iets mankeert 't!’ Excuses, excuses, excuses!, zoveel gemaakt, dat 't had geen ophouding bij 't stromen uit de monden van degenen die ze maakten! Die m'ma werd zo kwaad, dat ze met d'r pijnlichaam bij staande voet wou weggaan, om een taxi te gaan nemen! Taxi, die je fo heen en teruggaan zoveel geld betaalde, dat je fo díe ene werkdag (nachtdienst) geen nèks meer over had! Taxi was duurder zelfs dan dat geld dat die p'pa, vader Sossa, in die ene avond zou verdienen, zo leek 't! ‘Mama ga niet!’ schreeuwde die zuster van ze. ‘Wie? Ik? Ik gá! Misschien kom ik nooitmeer terug, in deze bende van dit huis!’ Ze leek een soort van dansende | |
[pagina 50]
| |
bezemsteel met kwaaie geest d'rin! ‘Nee ga niet! Láát die leba'sGa naar voetnoot1 hier, laatGa naar voetnoot2 ze uitvechten!’ Kijk die zuster daarzo in die deur z'n opening, waar wind moest binnenwaaien langs d'r rok van grijs soort donkerstof katoen! In een houding als een kwaaie vrouw! Moeder kwaad, dochter met meer dan kwaadheid! ‘Bemoei niet!’ riep die p'pa, die vader Sossa! Weldan! 't Was kruit op vuur, zo leken dinges! Want hoe hij ruzie met die dochter had! Is nu pas zou 't bossen!Ga naar voetnoot3 ‘Ik heb jullie gekweekt, ik, jullie vader! Dan willen jullie nie luisteren na' me! A no bon prit' oen!, geen boom heeft jullie gemaakt! Deze jeugd! Z'hebben geen héérbied fo hun ouwe mensen! Dan blíjven jullie dan!’ Hij met z'n heerbied, in plaats van z'n eerbied! Kijk hoe hij moeder Sossa pakte, alsof ze alleen weg wouwden gaan, die twee. Weg, weg van dit heilloze jeugddom! Want alle toekomst met plezier leek weggestolen! ‘Laat me moeder met rust!’ begon die dochter weer. Ze rukte aan d'r moeder, om d'r los te krijgen. Hoor die m'ma dan, met angst, daarboven beven, fo die p'pa met al z'n manne-autoriteit aan 'em! Hoor d'r: ‘Meisje, laat me dan! Laat me! Kijk, je laat me jurk scheuren! Ke...! Ke...! Ik heb nie zo verdriet gezien, me ganse leven niet! Wáárom, wáárom kunnen jullie 't nie vinden met makaar dan? En? Die ene heeft gezorgd fo die ander! Heeft eigen kind gemaakt, ma' kan geen liefde hebben fo kind, anders dan ruzie! Die ander is gemaakt, is kind! Ma' kan geen vrede vinden fo d'r p'pa! Tweedrachtigheid en ruzie maar! Ik begrijp jullie niet, ik versta jullie niet! Míjn god! Als ik één ding kon vinden, desnoods een gefáárlijkGa naar voetnoot4 vreemdsoortige toestel zo, om in te stappen en weg te vliegen, weg!, weg!, weg van alle menskabaal hier aan me hoofd...!’ Kijk d'r, d'r handen gooiend door die lucht! ‘Weg!, weg!, weg!’ ‘Kis' isrefi, mama!, kom tot jezelf! Ik ga... ik ga papa | |
[pagina 51]
| |
wel brengen!’ Dennis, die oplossing daar bood. Die vader zelf, Sossa, eerst temeer van goeie wil, hij wou nie gaan. Ma' ja: wachtwerk wachtte, avond al. Als tijdens zijn afwezigheid iets ging gebeuren met die school... verantwoording! Baja, hij moest tóch gaan! Dus werd hij, eenzaam weggerejen. Bus donkerte induikend, daar aan straat, met lichten die hun laaste leven gaven - zo leek 't - met de lampen! Daar aan lantaarnpaal, die houten, hingen ook de peren.Ga naar voetnoot5 Vogeltjes al gaan slapen, torren nu en vlinders vóór op nacht, dansend rondom de lichtmonden die de lantaarns waren. Dan Dennis met z'n p'pa, weg, weg! ‘Ma' waarom vechten jullie zo? En? Doel van ons samen is toch niet, om kat met hond te spelen? Kijk... kijk me, met al me pijnlichaam hier op je! Kijk hoe ik sta, met al me mager en me vet! Wat moet ik doen, dat morgen mooi kan worden?’ Hóór die m'ma! Die s'sa, zuster van Johnnie, niet antwoordend. Hijzelf, stiller, buigend over een klein ding. Dan bleef een vraag, groot, groter, over heel 't gezin. Vraag no? Chm!!
Dan andere keer, toen dat die jongens weg gaan waren! Die moeder Sossa met d'r lichaam huis schoonmaak gevend! Die dochter vuile borden wassend en die vader wriemelwerkend aan zijn brommer. Hoor die m'ma opeens: ‘Die jongens baja, dat van ze! Ze werken hard no?’ Die p'pa, vlak fo z'n deur zittend, op een stellaasje naast die ingangsdrempel! Hij liet z'n mond een soort van zucht loslaten. Dan dat was goed beamend: ‘Ija!’ Die s'sa, zuster van die twee jongens die nu weg waren met bussen.Ga naar voetnoot6 hoor hoe ze zelf ook een zucht lanceerde: ‘Mhmmmm!!’ Dan weer die moeder Sossa, onder dak: ‘Hm? Ik zeg iets, niemand van jullie twee zo hier, geeft antwoord! Is met borden en lepels praat ik no? Zie je die zwarte pan | |
[pagina 52]
| |
daar met bakkeljauw & banta gebakken d'rin! Pan!, is nie met jóu praat ik! Is met mènsen!’ Als goed uitende reaksie op die zinspeling, liet dochter daar, vanonder d'r gekamde haren aan d'r hoofd, een soort geluid horen: ‘Ija mamma! Ik heb gehoord!’ Dan bijna direkt die p'pa, vader Sossa, daarbuiten: ‘... Die bromfiets wil nie schoon worden! Deze ellendige wegen van dit land waar ik moet ploeteren! ... eh, ja vrouwlief, ik vind 't ook!’ Dan met een dikke ja gooide hij stem na' achter, opdat ze heel goed zou verstaan: ‘Ijá!’ Diplomatieke vrouw als moeder Sossa! Ze begon direkt d'r pijn te klagen: ‘Aaj! Aw! Haw! Die rommatiek, 't pijnigt me! Ik sta hier met me bezem en me lichaam loopt vast! Mi gado, ke! Ach, gode die mij aan alle kant gekneed heeft tot een lichaamsromp! Kijk hoej' me pijn eet in me dagen...!’ Ze leek een stuk gewrongen boomstronk, houding die ze had! Direkt, die dochter, liet bijna blik vallen uit hande! Draaide d'r rok, rende die moeder dichtbij, om te helpen. Hoor d'r: ‘Mama, san doe joe? Wat gebeurt met je?’ Die p'pa nu, vader Sossa, hij, hij zette snelsnel brommer op zijn standaard. Dan kwam hij met z'n mannebuik aanrennen: ‘Vrouw! A vrouw disi! Wat krijg je? Wat gebeurt met je?’ Telaat! Zijn dochter stond al, moeder al behulpzaam. Dan hij, aankomen lopend, overbodig! Als je zag met wát fo gezicht hij wegliep! Als een soort boom in een ontbladering, zo nuchter-droog! ‘Kom! Kom dichterbij, me man!’ riep moeder Sossa. ‘Ik had juist gewild dat jullie nader waren, alletwee!’ Tan?! Plotsklaps was ze ontrummatiekt! Alle pijn weg, al leed ze meestal van een pijnlichaam! Ma' nu? Ze duwde dochter van d'r af! Klaagmond ging open als een zwampsluis die dat vuile water weg moet lozen van een heelhele plantaasje!: ‘Mijn god, ik begrijp jullie niet! Jullie zijn vader met dochter! Danzo, vechten jullie met makaar! Als ik met eigen lichaam zelf alles kon doen! Ma' met me hele lichaam hier van kop tot voet! Pijn draait me, als een kurk aan een | |
[pagina 53]
| |
flessenek! Dan zit ik vast, met angst en beven! Dan kijk wat gebeurt!: Dochter famme die eten kookt, kookt fo iedereen! Ma' als ze eten uit de pot weghaalt, bij etenstijd, dan schept ze eten op fo één persoon ook mee, met wie ze nie praat! En hij, d'r vader, eet mee aan tafel! Hij eet dat eten dat zijn dochter heeft gekookt! Ma' toch! Al maand en jaar praten ze niet! Vader praat nie met dochter! Dochter, met al d'r kindzijn van 'em, praat nie met d'r vader! Hoe kunnen twee van zulke mensen leven, en? Hoe kan iemand iemand's bloed zijn en toch... kruit en vuur! Ik swéér fo je, ik heb nie zo gezien, nooit! ... nooit! ... nooit!’ Sidderende wanhopigheid, is zo leek zij, die vrouw, en moeder Sossa, daar in huis bij keukendeel z'n tafel. Ze greep een beker met een beetje softGa naar voetnoot7 d'rin, om d'r keel te natten. Dan slikte ze d'r ongenoegen door d'r strot. D'r handen, donker, bevend, moe en droog van huidsuitdorring, zochten oppervlak daar op die tafel met een kleed van fruitmand in plastiek. ‘Meisje! Meisje, zeg me één ding! Fo waarom wi'je nie gaan praten met je vader? En?’ Ze rekte dat ‘en’ zodat 't iets had van dikke vraagwoordworteling: èèèèèèènnnngggggg??? Een uiting, die golfde in melodie, daar, in de spraakzee, stroom van komend uit d'r mond! ‘Ik weet! Ik wéééétt!!’ riep ze opeens! Als vrouw zelf, een soort bootsgeraamte, boot die je opbouwt met een onderstel van houten balken, daaromheen een harsbuiten! Zo zij ook, mens, met lijkend enkel vel om 't lichaam, leeg en met geraamte! Zo stond ze daar, ze schreeuwde vanuit alle leegdom aan d'r, schreeuwde zinnen uit!: ‘Ik wéét! Die haat, die haternij! Je denkt dat ik nie weet vanwaar 't is gekomen?’ (Deining in d'r ziel zo!) Lang, lang, een tijd terug. Zij, dochter, had een grote liefde. Een vent, die bij d'r was gekomen. Een vent met wie zij liefde had. Dan, toen die p'pa vermoeden kreeg, heeft hij die manspersoon bij thuisbezoek daar, weggejaagd! Want die jongen pliesde 'em niet! Ja, hij had schurkege- | |
[pagina 54]
| |
zicht, een luiman, lesiman, heroïne-typ en zo! Ze hadden 't zelf nie zo hard genomen, die p'pa en die m'ma. Per slot van rekening, moest je je ouderschap als blijvend tonen. Zorgen dat niets van onkruid je eigen kind als jonge aanwasplant kwam overwoekeren. Ma' zij, die dochter, zij had dat ding in 't hart genomen. Dat wou zeggen, 't kwam tien keer zo harder aan, dan als gedacht! Dan buitendien... ‘Ja! Jullie zijn net zo haatdragend als ieder apart! Jij hebt van 'em getrokken! Hij'ft jou van z'n geest gegeven! Want anders kan ik deze tweedracht nie verstaan! Kijk, kijk die jongens! Kijk hoe ze opbouwend en vrolijk zijn! Als ik weet nie wat! Als-ik-weet-nie-wat!!’ Ze leek, heel eventjes, een knoestje hoop te putten uit d'r eigen woord. Heel even maar, met schuinse loeroog, of ze elkaar hand zouden gaan geven. Goed maken toch, die vreselijke ruzie. Gewoon zijn weer, als mensen met een goed soort hart. Ma' dan! Ineens zo, hemel kon weten, met die draaiwind die 't af en toe omhoog laat slaan! Ze greep d'r eigen haar, die moeder Sossa, en sloeg van wanhoop met d'r hoofd tegen die zijnkant van dat huis: badam!, badam! badam-bammm!! Die wand, ach, hout zó eenzaam dat 't lijkt gestorven in gevoelloosheden! Die wand, hij in zijn plank, hij voelde niets, mankeerde niets! Ma' baja, voorhoofd van die Sossa-m'ma! De witte kant van d'r onderhuid, daar aan d'r voorhoofd, met het rauw van vlees opengescheurd! Zo rauw, dat 't pas heel, heel langzaam kon gaan bloeden. Dan deze kreet d'rachteraan: ‘Mek' mi dede gwe lib' oen!’ Dat ze wou weg gaan sterven en ze achterlaten! Een leegte daar, een opening! Weg, weg, van het tastbare kwaad, een doel! Eén schreeuw zo, gaf die dochter! Dan die p'pa buiten, hij sprong op!, rende na' binnen weer! Beide schrokken ze van gebeurtenis daarzo. En beide roepend om een ambulans! Wagen! Wagen! Waar bleef die wagen dan? Mi jéko!Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 55]
| |
Soulbus in dienst van anderen, terwijl in eigen huis het bloed wegbloedde! Dat ze dat niet konden verstaan, van ver, heel ver, of zelfs voelen ook, met: ‘Halte! Iedereen uit die bus! Ik móet thuis gaan met spoed!’ Nono, dat ze zo bleven, reden, blijven rijen, zelfs met groot plezier van rit! Centen te maken toch, centen van busbedrijf! Terwijl de dingen daarzo thuis bedierven! 't Was later onder nacht z'n donkerzolder dieGa naar voetnoot9 ze kwamen! Ma' dan weer alles tot de rust geslagen. Emoties, diep van drang, waren gaan slapen. Ma' heel de duisternis bleek onrustding. |