Mi boto doro/Droomboot havenloos
(1980)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
In toriboto, de verhaalbootEen morgenvroegte, daglicht had geslagen al. Rijen waren ze rit gaan rijen, Dennis met z'n broertje, op de lijn. Zonder casette, want 't was gestolen, of hoe die mensen zeiden, beter toch: 't had ‘foete’ gekregen, den keet en! Wat nu dan zo? Gewoon gaan rijen zonder soulmuziek no? ‘Mensen, luister hoor! Vandaag geen soul, want me ding is gestolen. Ma' morgen weer, of overmorgen! Oen jere no?: hebben jullie gehoord? So! Dan gaan we rijen hoor!’ Rijrij- en nu, met goeie speed aan bus z'n onderwielen, nieuw van bandenstel. ‘Sjaffeur, vergeet nie waar je me moet gooien! Je weet toch!’ Eerste woorden, warrelend in bus. De torimannen, goeie praters, al voor het daglicht aan het preken. Hoor eentje no, een man, met kikkerbuik, zo opgevouwen als een blaaspop op een stoel, daar, achterin, vlakbij zo'n groene drukknop: ‘Ija! Is vroegvroeg ga ik weer na' huis! Ik ben gekomen van de leenbank! Geen nèks! Geen cent leengeld fo me perceel!’ Ah! Daar had je dinges al! Je moest eerst tjoekoe geven, no? Handgeld aan amtenaar die je regelde. Regelde ja, met afdruipen van polletiek. Als je stiekum betaalde, kreeg je alles gedaan! ‘Ach, laat die tori man! Hoor dit!: Een wenke, mooie meid zo, heeft d'r ruzie gekregen met die man van d'r. Een buitenmanGa naar voetnoot1, uit goeie woonkomaf! Z'heeft geen enkele dinges meer gedaan, dan dat ze fo z'n huis z'n ingang is gekropen. Daar is ze dus gaan staan. Samen met andere, heleboel wijven meer, die goeie zondagmorgen! Dan kan je rekenenGa naar voetnoot2, netals in Ouwe Tijd! Z'heeft trom genomen, heeft muziek geslagen! Met zang & scheldmond heeft ze fo die vent gezongen! Een echte straattoneel daarzo! Je denkt is grap maak ik no? Als je wéét! A heri | |
[pagina 40]
| |
birti tapoe!: hele straat was vol met mensen! Net zoals vroeger, toen je fo je vijanden ging zingen met je hele achterban! Dan hóór wat ze heeft gezongen: baja, joe no koti gengen,
kba joe waka na kerki!
waka na kerki, joe no loi gengen!
haha! hehe! woiii!!
dan a begi di joe begi,
a gi oema pransoen! hohoiii!!
liefje, je luidde niet de klok
maar wèl ging je de kerk in!
wèl naar de kerk, maar
níet aan de klok!
haha! haha...!!
en jouw gebed was goed
genoeg om een andere
vrouw een kind te laten
baren! jaja!
Ija! Hij weet niet hoe die klok slaat, ma' hij is na' de kerk gegaan! Dan heeft zijn kerkgang een vrouw een kind gegeven! Raai wat is dat!’ Natuurlijk wist die hele bus wat was bedoeld! Die lobiman ook, liefdeschepper, met z'n vrouw en kinderen in huis! Om zo een zang daar vóór je huis te krijgen! Van een of andere buitenmeid! Eén schande op ze! Bus lachte! Bus was soort schuddende vesting. Aaj, aaj, 't had 'em mooi gekregen!, die geheide wakaman! Die losloper ja! Wie had 'em gestuurd z'n stroop te likken zonder mond te wassen? Chm! Nu kreeg hij z'n gevolgen!: smaak te na! Een dame kwam in bus, met grote draaibil, grote schudborst. ‘Schuif zo, me jonge, laat ik je passeren!’ Wringde d'r worstlichaam, tussenin twee van die plantaasjehindoestanen. ‘Hare! Hare!’ (hoor ze, met klaagmond,) ‘Disi prowa no boen! Disi prowa rij boerikiwagi!’ Jaja, te groot fo bus, was ze, fo ze. Kon beter gaan met ezelskar! Dus in plaats van met de bus, gaan op een kar, met een ezel d'rvoor! Helemaal fo haar alleen, met die super-bakadjari, reuzenachterwerk, van d'r! Baja! | |
[pagina 41]
| |
Een goeie dag, had je een vrouw. Vrouw woonde in een huis, afdakje! Vrouw had een man, en hij had haar, het huis ook, zij hadden makaar! Zo woonden ze, fo jaren al, zolang, dat je geheugen in je achterhoofd, ranzig zou worden als je zou beginnen na te denken, hoelang niet, hun huisgeluk! Toriman taki! Toriman taki! Awe! Awe! Toriman taki! O, vertel, vertel! Een kwaaie dag zo, werd ze wakker van de slaap die aan het hoofd z'n droom geeft, dwars door alle nacht en donker met z'n angsten! Afèn! Vrouw wakker, op die slaapplaats naast d'r man. ‘Tan,’ dacht ze, hoofd omhoog halend, na bovenvoet van d'r omhoog gooien, bij opstaan, ‘tan? Wat is met me hierzo gebeurd dan?’ Ze keek, diep uit haar ogen, perspektief! Het eigen lichaam, uit de slaap getreden. De ruimte, kon je nu eenmaal nie kwellen, met te blijven schuilen buiten licht en buitenkamers (behalve als je was dood); ma' zij, een levende, moest kijken na' d'r eigen vlees: tan??? Ze had twee opgezette benen, bimba's! Hoe te doen?! D'r man, hij snurkte z'n snurken! Fffrrròkkk! Fffrrrrròòòòòkkkk!! Ze had daar angst, om hem te zeggen, benen van d'r hangend in de lucht, als grote jamsen, grote tajers!Ga naar voetnoot3 Ma' badimbam!, terwijl ze was aan 't twijfel kweken, of ze 't hem zou laten zien, hoorde hij uit zijn slaap gebombardeerd, hoe die twee bimbabenen vielen op de grond. Die houtenvloer! 't Kraakte als een aards bombardement met grote stenen... als... als een traktor die een boom laat omvallen bij bosontruiming: bammm!! Afèn! Hij kon nie leven met dat ding! Zijn vrouw, een wijf met olifantsbeen, twee, díe ziekte no? Gezwollen benen, waartussen & -boven, liefderijk zij stond? Nono! Hij kón nie metGa naar voetnoot4 dat ding! Hij joeg d'r weg, weg, weg van huis! Ze zwierf heel de halve stad! ‘Míjn god! Waar gaj'k een | |
[pagina 42]
| |
huis vinden om te blijven? Ik heb alleen me hoofddoek hier als dak, ik armenaar!, mi disi, so lamlendig, baja!’ Ah! KebaGa naar voetnoot5: iemand hoorde daar die klacht, van vróuw, in zwerfgang & radeloos, hardop een bijl van woorden haar emoties laten vellend! (Die droefheid van d'r, had een eigen pracht!) ‘Ik armenaar...! Ik, zielslamlendige...!’ Hoor dáár: ‘Vrouw! Ik hoor, je klaagt, je klaagt! Je hebt geen huis om in te blijven! Je kan nie onder boom gaan slapen, laat vleermuis je lichaam als w.c. gebruiken in zijn stoelgang, hoog daar aan de boom zijn vrucht! Baja, kom! Ik ga je wijzen! Ga daar en daar! Een huis staat leeg! Ik weet die eigenaar van 't! Ma' één ding! Niemand gaat daarzo willen wonen, want a oso e spoekoe! Ija! Dat huis spookt met kwaaie kwelgeest: bakroe!’ Ah! Vrouw! Toriman, is praten doet hij! Toriman, praat, vertel! Aaj toriman, verteller! Sins ik je zeg, ze gaat, ze vindt dat huis! Ma' daar aankomend, gaat ze nie dat huis in! Wie? Ze gaat eerst op 't erf, plukt van die verwaarloosde struiken en wilderkruiden daar een paar. Neemt d'r kalebas met water, maakt een kruidenwater. Dan gaat ze op die drempel van dat huis. Hoor hoe d'r mond begon te lopen: ‘Baja, wie hier is, donkerte, vol met geheim! Ik ben gekomen, ik, een mens in nood! Is wonen kom ik, om te wonen! Baja, ik! Ze hebben me gejaagd uit eigen huis! Mijn bimba aan mijn onderlijf, was anderen tot last! Ik kom nie hier, om als een machtig krachtige te springen! Ik kom hier, met mijn benen als mijn last! Ke, arm ik, een mensekind die door een moeder op de wereld ben gezet! Ke, in mijn nood kom ik hier wonen! Wat hier des onrust is! Ik zal een kaars verbranden, fo wat duisternis als leven heeft! Wat hier van onrust is, laat 't gaan rusten!’ Dan sprenkelde zij water, aldus sprekend tot de geesten. Dan opende ze deur van 't huis. Liep binnen. Bimbabenen onder haar. Kwam binnen. Ging daar, met een zucht. Sins ik je zeg!: geen enkele last! Ze kon gewoon gaan wonen in dat spookhuis! Huis waar anderen nie in konden | |
[pagina 43]
| |
blíjven zeg ik je, geen voetstap lang! Spoekoe gooide ze weer uit! Kwaaie geest met kwaaie wil! Bakroe, kwelgeest, die mensen rampeneerde! Ma' zij, gewapend met 't water en 't woord als ze gekomen was, ter zielerust van doden en de kwaaie dinges, ze had geen enkele enkele last! Ze kon daar jaar lang wonen! Levenslang! Ma' zie je: die man van d'r, die achter was gebleven, na dat wegjagen van d'r! Dát ouwe huis! Hij kon nie blijven daarin! Dat ding leek of die bakroe's dáár bij hem waren gaan wonen! Hij schreeuwde elke dag, met ramen die vanzelf sloten, helemaal van zichzelf gingen ze weer open! Met bed dat door die kamer danste, oud bed, bed kraakt als een karkas! Je denkt is grap no? Hij's bijna gaan vergekken, zeg ik je! Sito sito moest hij vertrekken! Ma' dan, die vrouw, vrouw woonde daar fo d'r, in huis met erf met bomen. Week ging, week kwam, maand ook, tot bijna jaar. Als je gedacht had: nu heeft ze geluk...! Toriman taki! Vertel o, vertel! Is zó gaan dinges van dit leven! Tak' a tori! Práát! Een goeie dag, ze was achter de markt gegaan! Twee jongens van die buurt, ze waren gaan guyave stelen op dat erf bij d'r huis. Dan terwijl zij in die boom waren... pampampam!, wie komt daar?... bimbavrouw! Ze zagen haar niet! Zagen wèl, vol fantasie, met spoekoetori, spookverhalen in hun hoofd, een lijkstoet vol van witte jorka's, geesten! Jongens springen uit boom, rennen na' huis! Ma' later: één van ze zo, thuis gerend, hij kan in plotseling nie lopen meer! Ineens zo, na visite aan dat erf, is hij lam! ‘Míjn god! Die vrouw heeft wisi! Ija! Kwaaie magie! Ze doet kwaaie dinges met die kinderen!’ Dan vóór je dacht: buurt vindt dat ze is heks! Heks no? Ze spotten d'r, ze jagen d'r! Een vrouw, beladen met twee olifantsbenen! Plus nog een kwaaie naam, dat ze een zendster was van kwaaie geest op mensen! 't Greep d'r geest zodanig dat ze... dat ze... Een morgenvroeg, kwaaie of goeie, hebben ze d'r fo laaste keer gezien: vróuwlíjk, dood, drijvend in die goot vooraan die straat ter openbare schande! Goot was nie diep, ma' haat & kwaad nog dubbeldieper, no? Is zo is ze | |
[pagina 44]
| |
gestorven, verdronken! Begrafenis van d'r, was zonder stoet. Alleen lijkbaar met wagen, kleinste huis om in te wonen... woonzaam zijn daarzo, ma' voorgoed! A keba: verhaal is klaar!
Een djoekakerelGa naar voetnoot6 kwam in bus. Bus heette SOUL EXPLOSION toch, hoor je?! Djoeka zet z'n bil zo blaps! daar achterin, zo! Hoor iemand no, hem groet aanpratend: ‘Mati, dan faigo dan?’ Djoeka werd kwaad! Hoor djoeka, met z'n vingers al in roddelgebarentaal: ‘No kalli mi mati!! Noem me geen “mati” dan! Is een bosneger moet je zo gaan noemen! Want ik ben stadneger geworden! Bosneger is domme bloel!’ Met ‘bloel’ bedoelde hij dan broer! De bosneger was dus dom. De stadneger beter zeker! Ondanks z'n praten, no, je hóórde: hij wás bosneger gebleven fo je! Dan schold meneertje op die achterblijvers van 'em, mensen uit het bos. Dan hóe moest hij zich noemen (‘z'n zelf roepen’) als hij zich ging meten met verwaand gekultiveerde stadneger? In vergelijking tot ze, was hij zoiets als een achterwiel no? Dan was die echte stadneger een voorwiel, in beschaving gemeten! Ma' dan, die echte bosneger uit binnenland? Bosneger die nu in de stad kwam wonen? Reservewiel! Mooi opgeborgen toch! Is nie zo? In elk geval, ze waren bang, kijk passasjiers! Bang fo die djoeka, die zo'n ‘koni’ had! En koni was magische kracht, bij hem verondersteld aanwezig! Want dat verhaal, 't leefde fo ze nog: als een djoeka je slaat, met Kwaaie Hand! Chm! Vóór vierentwintig uur op klok ronddraait, net grill van oven! Chm! Je bent een dooie! Want hij heeft kwaaie magie! Djoeka? Is bij djoeka, die bosneger, kom je met je vrijpostigheid, je doro-ai, je brutaliteit no? Nee me schat! Is je eigen graf diekGa naar voetnoot7 je! Eén soort persoon maar, kon ze grijpen: huisbaas die ze met twintig op één kamer zet! Jaagt stadsneger of ouwe | |
[pagina 45]
| |
koelibaboen, ouwe hindoestaan, uit z'n huis. Zet een half dorp met uit bos gevluchte djoeka's, bosmensen, in zo'n kamerhuis! Dan vraagt hij twintig keer de huur! Ija, is zo zijn dinges toch! Stadsleven, no? Die wagen bruiste, grof en tof!, van mensen in de ritjes. Schoolkinderen met uniform. (‘Mijn god! Ik ben telaat fo me les!’ ‘O, dan had je gisteravond je huiswerk moeten maken en vroegvroeg na' bed moeten gaan! Nie op straathoek hangen, met proberen om een getrouwde man te vangen! Getrouwde man die jou, een schoolmeid, geld gaat geven fo je seksfiguur! Dan kan je boetiekkleren kopen, no? Jij, een schoolmeid! Erger dan Columbiaanse switwatramama!’)Ga naar voetnoot8 Dit laaste woord, kon beter nie vertaald worden! Fo wie die toestand kende, hele stad, geen enkele hotel meer zonder ze, die geimporteerde potjes, wachtend op een Surinaamse deksel. Met hele tijd geroep van ‘Damelo! Damelo!’ Da-me-lo: geef me dat ding van je! Baja, kom nie met je waterende mond staan vragen wát fo ding! Eén van ze, ofte allebei: geld & vleeswerk! De rest, bestond uit gaan na' de kerk. De kerk no? Laat ons ophouwen hoor, met hiepokriet! Een land in wasdom van het zedelijk verval. Op zo'n kleine bevolking, zo'n massale hoerendom! Je kon beter geen dochter hebben, schat o schat! ‘Is niewaar dan? Is met jou praat ik!’ Een zware borstman, breed en schouderdik! Hij was aan 't leunen tegen iets van iemand. Dan voor je dacht, hand vloog in markttas. Hand was van iemand anders, jonkman achter 'em! Eén djoegoeddjaga, grote opschudding, om die gestole centen! Een moesje kwam daar in die bus d'rzelf planten. Ging van begin na' eind, eind na' begin. Mensen keken dat ding, en dachten: ‘Hm??? Hoe blijft die vrouw hier zitten op ons dan? De hele roete volgt ze! Misschien dat iets d'r mankeert! Wachte, ik ga d'r vragen. Moesje luister! Wáárom neem je, hele tijd, die busplaats met je bil in beslag? Vertel?’ Aaj tori, verhaal die je oor laat bossenGa naar voetnoot9 soms! Tori die | |
[pagina 46]
| |
mensen scheurt van harte! Ze kwam, ze ging, de gehele dag! Dan fo wat zo, had je met je verstand gedacht? (Verstand die niet als hond is, met z'n lage zenuw zonder denkprakkezeren, zonder peinspraktijk!) Verstand laat iemand dénken! Toen ze 't vertelde, kon je hart stil stoppen, enkel maar van schrik! Ze was, geheel en al verlaten! Voorhuis daar, op d'r erf, afgebroken. Buren verhuisd, na' kippenhok projekt! Achterhuis was door mensen gekocht, met niemand daarzo inwonend, zeker fo grootverbouwen dalek.Ga naar voetnoot10 Dan zij, woonde alleen op erf achter daar. De rest, ook d'r familie, kind op kind, Hollandgegaan, en weg, vertrokken! Die hele mensdom van d'r, dood of weg gaan gaan! Dus rijdt ze bus, uit nèks dan eenzaamheden! Totdat die avond valt, dan gaat ze weer na' 't erfhuis. Om daar d'r medelijden met d'rzelf te lijden! Baja, 't is wat, no? ‘Jonge! Dan heb ik die meid gevonden jonge! Lekkere n'njan, gezellig als 'n bakvis zeg ik je! Meid met een gladde huid zo, op je! Gladde centjes! Wat wil iemand nog meer, mèèèèèèn!!’ Een grootsmoelige boy! Schept op als donder zonder bliksem! Want iedereen daar weet: hij boelt met vuur en vlam!Ga naar voetnoot11 Dan loopt hij hardop, zelfs tot in bus, meidmán te spelen. Zogenaamd is meneertje lord. Misschien ook echt zo wel. Want al die p'po's, pooier-figuren, die hun vriendinnen sturen op de liefdeslijn! Al dat soort zware meidmannen! Laten hun kaak nie openkraken! Want wát fo dinges dáár gebeuren, in die stad z'n latenachtstraten! Chm! Is wonderbaarlijkheid fo daglicht toch! Een mens kan beter mondje laten zwijgen daarover. Dan kijk meneertje: zestien ringen aan z'n vingers. Lijkt en kijkt, of hij elke dag een ander goudgevuld gebit kan dragen fo je! Zo is meneertje rijk! Zes dubbele kettingen trekken zijn nek omlaag, met dobbelen verdiend, met goudgelden d'raan. Hij handelt ook, met goud, dat is zijn kiek! | |
[pagina 47]
| |
‘Wi'je niet kopen bij me? Me goud heeft meer karaats, me schat! 't Maakt je mooi, tot in je zevende geslacht! 't PiertGa naar voetnoot12 je schoonheid fo je! Ija, ik jok niet! Koop no? Koop vlug, voordat je verstand draait in je hoofd! Mensen gaan zeggen, dat is ík heb je laten malen! Ik heb je gek gemaakt! Ma' ondertussen: is je geest in je, wil die wonderschoonmooie ketting! Koop, koop, koop! Koop, voor ik fo je doodga! Koop!’ Als je nie kocht, jonge, j'had minstens spijt op je! Zo waren dinges! Kijk meneertje, stappend uit die bus. Met heel z'n nekwerk als goudsmid winkel. Dan hoe hij gaat, hij's lopende bazaar! Ma' denk je dat ze hèm gaan rossen?Ga naar voetnoot13 Me toeffi! Is jóu, armeman, met tien gulden op portemonnee! Is jóu zo, gaan ze dwingen, om met handen in de lucht te blijven. Dan halen ze je bloot! Niet hij! Ma' kom no, mi boi, die bus moet rijen! Dus hoe nie wordt gepraat ok,... vrrrroemmmmmmm!! |
|