Mi boto doro/Droomboot havenloos
(1980)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Wawama's mokerende mondpraatKorjaal kwam, aanmerend bij meerplaats. Boot met een peddel vastgehouwen op z'n plaats. Boot balancerend op dat water. Water met golftanden vreetzaam langs die boot. Meerplaats, steiger van hout, met paal, waarop nu touw uit boot. Dan stroom, die boot wil laten weg gaan drijven. Man die die boot drijftGa naar voetnoot1, kijkt omhoog, kijkt landinwaarts: daar, dáárzo horen zijn goederen te komen, bakoven, groentes, bosvruchten... Hij's komen brengen, hij gaat verder gaan. Met lege boot weer, die gelost gaat zijn. Korjaal, brenger van zoveel levends... ‘Dennis, mi boi! Je bent mijn kind niet, ma' ik draag een hart fo je! Ga niet zo doen, zoals ik heb gehoord! Ik meen...’ Wawama's mond vol met gepraat dat net als z'n speeksel uit z'n mondwerk loopt! Kijk 'em, zo staande man, daar bij dat gaas tussen die erven! Met z'n bovenborst daar in frodjadjaGa naar voetnoot2 aan zijn lijf. Z'n gebrokendeGa naar voetnoot3 huis, afdakje achter 'em, waarvan vooral bij regensweer dat water van z'n dak lozend, in hopeloze gotengegraaf wegen maakt in alle zanden rondom! Water dat waterwegen is aan 't maken, zomaar, door regendrang uit hemelse watervallen, sibiboesiregens! Water met sloot in overstroming! Z'n drempel lijkt net op een soort houten steiger, dat los is aan 't slaan: 't wil hem laten vallen, sodraas hij zijn huis wil binnengaan of buiten komen lopen. Hij, Wawama, woonman in eigen huis dat valt, dat valt. ‘LantiGa naar voetnoot4 gaat me hier komen halen!’ smoelde hij uit, elke keer weer, dat mensen zeiden met bemoeienis van ze, op hèm: ‘Ma' Wawama! Jij ook hoor! Is mooi met je! Fo wáárom verhuis je niet, en? J'hebt pensioen, j'hebt geen enkele kinderen gemaakt bij geen enkele vrouw! Niemand zo, om fo je te zorgen! | |
[pagina 21]
| |
Eerstdaags gaat LandsgrondGa naar voetnoot5 komen om je weg te slepen!’ Kijk 'em, mond oor gevend! Hijzelf onaantastbaar van hun kreten, hoe vermooid gedacht ook! Wie? Níemand zo, hoefde zorg fo hem te nemen, om hèm zorg te geven! Al was 't eigen zorg uit eigen zielsbelang, zoals Hernutter, of Katholiek. Allemaal prekerij! Hún verzorgerij hoefde hij niet! Nono! Hij was Wawama, man die jaar op jaar, gewoond had in dat huis en woonzaam was geweest over z'n erf. Dan wát verhuizen? Je bent gek bij je hoofd no? Nee, dan liever slepen als een ouwe rat, met z'n gebroken hemd en z'n gebroken broek, z'n ongewassen lichaam, zeker dagen al, hijzelf badend in de zweetsels van het broeinest dat een kleinklein huis kon zijn. Hij, Wawama, kinsendeGa naar voetnoot6 man, ma' o zo kankanGa naar voetnoot7 nog!, zoals hij mening huishield over zichzelf. Nee, hij, hij hoefde geen enkele andermansverzorging! (‘Die jonge kerels van vandaag, is zíj hebben geen toekomst, ma' wèl zorgen daaromtrent! Mi dati? Chn! Ik heb gezorgd fo me eige ouwe dagen! Zie je niet: ik heb me huis! Al is 't aan 't vervallen met me! Die dag dat me dood z'n vervaldatum heeft, kan fo míjn part me hele huis instorten! Ma' zolang als ik me hand kan openhouwen fo ze, zolang gaj'k me mondje pensioen eten van ze, Lanti! Want ik heb recht! Ija, no ke f' mi!: heb geen zorg om me! Als ik dood ga, zal desnoods die stinkrat fo me huilen, omdat hij heeft geen korrel ouwe rijst meer uit me hande die hij vreet! Fo de rest: geen enkele mens hoeft fo me zorg te geven!’) Kijk no?, hij rende erf van 'em uit. (‘Jonge daar! Geef me'n skafijs!’) Opgaand, als in een levensscène in het kopen van een schaafje ijs! Met gembersaus ja, bij die schavijs wagen. Is zó stond hij, Wawama, komend uit dat overwoekergras vlak fo zijn poort van hanglatten, dat oplappende ding, schuins hangend, hijzelf aanwezig vlakbij. Dan stond hij, ving z'n ijs, met beefhand, krom al, z'n schouwer, net zo kromgetrokken als z'n raamkozijn. Hijzelf bijna weggeleefd, zich omkerend, na met z'n moeite, | |
[pagina 22]
| |
dat geld fo die schavijsjongen uit z'n zak te hebben opgediept. (‘Hierzo! Neem! Die kleincenten hoef je me nie te geven meer! Want dalek ga je zeggen: a mi gi joe gwasiGa naar voetnoot8! Ga baja! Schavijs van jullie proeft nie lekker meer tegenwoordig!’ Dan hoe hij op dat erf was aan 't komen, terug... bams!, z'n oog valt op die John, die op 't erf naast Wawama, huis wou binnenlopen. Hij had net broodboomGa naar voetnoot9 zitten pellen, buiten. Hoor Johnnie no, toen hij Wawama zag terugkomen van schaafijs-wagen: ‘P'pa, fa j' de dan? Hoe gaat 't?’ ‘Tan! Pkinmasra!Ga naar voetnoot10 'Kheb iets gehoord van je! Wacht even baja!’ Voor je gedacht had, wat kon komen, kwam die tori, met vanzelfsprekende woordval: ‘Johnnie, mi boi! Je bent mijn kind niet, ma' ik draag een hart fo je! Ga nie zo doen, zoals ik heb gehoord! Ik meen, die busbedrijf die jullie gaan beginnen, broer en jij! Zet jezelf niet in moeilijkheid no? Je m'ma is net zo krank als ik, van ouwerdom gesleten! Die p'pa van jullie, moet z'n wachterswerk gaan doen! Die twee zo! Zij en ik: we strijen wie die doodskist van ons eerder haalt! (Ma' ík ga winnen!) Wáár gaan ze moeten gaan, kom zeg me dan!, als jullie zelf nie in orde zijn? En? Ik bid je: zoek een gewone werk bij een baas en werkGa naar voetnoot11 gewoon je geld!’ Hij stond, ogen met zienskracht wegspringend uit z'n gezicht. Een man, met een eigen woekerhart, een leven, dwars getekend óver z'n gezicht. Schavijs, in smeltering, daar in z'n hande met de windsels, die hij is vergetend. ‘Ik meen: wat jullie nu gaan doen, is roepen fo je ongeluk! Ik heb al zoveel kwaaie dinges gehoord, die in de stad gebeuren nu! Auto's slaan mensen dood! Die bussjaffeurs, ze rijen als met gekheid aan hun hoofd! Dan willen júllie zúlke verantwoordelijkheid gaan testen? Behalve dat! Tegenwerking & konkurrensie! Jullie weten niet no? Haternij!!’ Z'n ogen, ze vergrootten! Hij was geen man van wisse- | |
[pagina 23]
| |
wasjes, sprak z'n houding voor 'em, helemaal. ‘Mi boi, geld is nie alles! Zoek een werk met geluk! Met zegen!’ Johnnie, met broodboombekken daarzo staand, bij achtergalerij van huis, huis met verdieping. Wat moest hij gaan zeggen dan? Hoor 'em fo me: ‘Oup'pa Wawama! Je bent een goeie ouwe werkman geweest! Lanti vereert je leven met een klein pensioen. Ma' ik ben jong! Ik kan nie zitten wachten, tot een baas in deze werkloosheidstijd 't in z'n hoofd voelt, om me in dienst te nemen! Nono! We gaan hier onze eigen kansen maken! No span!Ga naar voetnoot12 Je gaat zien, oup'pa! Misschien zelfs, verdien ik zoveel cente dat ik je een hand kan geven! Ik bedoel, mi kan kon gi j' wan pkin steun toch? En?’ ‘Nono! Nono! Je hoeft me echt geen geld als hulp te komen geven! Hóór hierzo!’ (Wawama met één heftigheid, van tegenspraak door knaap, dat hij wou zelf schrikken van z'n eigen heftige reaksie!) ‘'Khad altijd geweten dat die kinderen van buurman Sossa een hoofd zó koppig hadden!, harder als droge kalebas z'n bast! Mi jonge, luister wat een grootmens je zegt! Dit land is schóón niemeer als vroeger! In míjn jonge tijd, kon je van eigen werk op aan! Mi boi! Als ík je ga vertellen, wát fo eigen werk ík die hier sta, heb gedaan! Na neti o tap' mi dja! Ija: 't wordt vanavond en ik ben nie klaar nog met vertellen! DieGa naar voetnoot13 je me hier ziet! Chm! Maak geen grap! Ma' afèn! Solanga fowroe no fir' tjopoe, a no sa bribi tak' a abi mofo! (Zolang een vogel niet in iets gepikt heeft, zal hij niet geloven dat hij een snavel heeft!) Zie je niet hoe iedereen weggaat en deze grond láát, tot kalendom 't gaat overnemen? Zie je niet hoe zakrollers reageren? Moord en roof met doodslag dan? En? Laast-laast, een vrouw met goudketting, ze hebben d'r geworgen in d'r slaap! Kijk hoe me knie hier aan me voet! Is groot en opgezet! Me wond hier loopt stof!Ga naar voetnoot14 Ik heb balata-tijd gekend! Ik heb goudbos z'n jaar gezien! Ik heb die tijd geleefd, van | |
[pagina 24]
| |
Bizherta en Lalbahadoer, twee duivelsachtige geweldenaren! Ik heb kolonietijd gehad, met al z'n vreselijke wreeddadigheid van machthebbende optreders! Ma' deze tijd? Chm! Ik heb dit land nog nooit zo erg gezien! Ma' afèn...!’ Kijk hoe hij mankte, die Wawama. Weg ging hij, van zijn eigen spraak aan mond. Woord dat hij overliet, aan deze koppige figuur daarnaast, daar op dat erf, met dat stuk aluminium in zijn hande. Ze willen iets beginnen no? Vroeger dan kreeg je wisi, kwade magie, van mensen die afgunstig waren. Tegenwoordig had je al bijna direkt een mes in je krabnade! Trons, wat fo geklets dan, met zeggen van nonsenserij?! Kijk die buurman daar voorop in die straat! Kijk hoe nie ambulans gekomen was voor 'em! Dát was z'n loon die hij ontvangen had, fo 't opzetten van een eigen bedrijf! Wie? Als je 't leven nie kende, mi jonge! Is nie fo niets hadden die ouwe mensen al een spreuk van: mati e njan nanga mati, ma mati e kir' mati! Een vriend, dus, was een potentiële vijand. Laat staan vreemden op deze wereld die z'n eigen draaigang had! Laat staan bij werk, mensen die je konkurrenten waren! Chm! Hij draaide z'n lichaam rugwaarts na' dat gaas, Wawama. Wou binnenlopen, in zijn huis nu. Ma' kon nie laten, fo z'n eigen rust en ogenblik van wroetende gedachte, iets te zeggen. Een eigen taalpraat maar, fo uiting van zijn woedende onrust. ‘Kijk hoe me knie hier beeft, op deze dag die zelf nie oud is, zoals ik! Ke! Laat ik me hand nemen en 't aanraken, vóór ik d'rop val, met gods genade, om de verdoemenis van deze dagen te ontwenden! Want wat ik komen zie... chm! Is geen “toekomst” meer heet 't! Na didibri srefi e go rigeri... duivelse saternij!’ Ergens, ergens, viel hij, z'n handen wringzaam in de lucht, als parwawortels, hoog de droogte van de lucht in, boven het moddernat, loswoekerend van de verstikkingskracht der zuipsels scheppende vloed, vloed aan de weekslapende bodem van wat mensdom was. ‘Aan u, aan u, barmhartigheid!’ 't Had iets van een Winti, een der Luchten, zweefzaam, boven de djoegoe djoegoe, onrust, van de wereld. Waar On- | |
[pagina 25]
| |
rustwaters leefden, vóóraan de Betovering! Daar, daar bij die Wilde Kust, waar ieder alleen eenzaam kwam! Woorden die vrachten Wilde Woud op je zo, stortten! De Stem die huis had, dichtbij Leven! Mens kruipend, met daar 't wild van Dier! Dan hij, Wawama, hij verdween, hij had verdwijning, bijna net zoals hij was verschenen aan de deurmond daar, die nu opslokte. Johnnie zelf, hij had z'n gang ook verder, binnenshuis. Buiten, buiten bleef, de sfeer der woorden in het offerdom van gods naturen: de erfbomen, valbladeren, kraaktakken, vogel die veer verloor en klank gaf aan de mond in zang! Een weggelopen monki monki, aap, die te krijsen hing aan staart, hoog in de bladeren. Aap had met komst, een vreemd domein gevonden. En toch, fo mens daar, leek 't niemandsland.
Dan Dennis, masra Dennis op de voor-avend van bus aankoop! Meneertje sprintte wakker uit de halfslaap, djonko, die hij aan 't slapen was. Hm?? Wáár bleef die Johnnie zo dan? Hij was toch nie blijven plakken bij die dobbelbende, die z'n kaarten speelde aan de onderbalkons, daar bij die hoek! Al speelde Johnnie nog nie mee, zodra je maar een vriend of kennis had, staman, tussen die donkerhoofdige figuren met hun loerogen, dan werd je vanzelf d'rbij getrokken! Al was 't met schijnenGa naar voetnoot15 van: ‘E man! Kom eventjes volgen no! J'hoeft nie bang te zijn!’ Daar waren ze, die dobbelaars, vooral twee straat verder, in een soort open bos met flashlight op batterij lopend. Dan schenen ze hun licht over die kaarten, schoppe, boeroe, vrouw, aas! Daarzo, onder de maneschijn z'n ongeslagen zilver! Met ook de ontucht als refrein. (‘Mi broko wan m'mapima meid agen!’: ‘Ik heb 'n jong méisje tot vrouw genaaid!’) Hij zat. Hoofd van 'em, wou vanzelf buigen. Hij zette alles nog op rij: de tjoekoe was gegeven, handgeld. (‘Meneer! U weigert ekstra vergunningskosten te betalen? Wel, | |
[pagina 26]
| |
is eenvoudig hoor!: dan gaat bus nie rijen hoor!’) Aan amtenaar in funksie! Be-tááald! Dan rijbewijs. Was meer in orde dan wat anders. Bus was in aankoop. Bus fo vijftien personen, Japans gemerkt. Daar en daar bezichtigd bij firma zo en zo! Een mooi klein ding om te beginnen fo jezelf, no? Hij, sjaffeurspel makend, Johnnie helpend met geld opnemen, afgeven, de betalingen der passasjiers, en ook tjekkend fo wat mis kon gaan. Johnnie vooral lerend uit dat verkeer. Zodoende lesgeld niet uitgevend, ma' straks zelf gaan rijbewijs maken, om ook te rijen in een tweede bus. Of in deze van vijftien personen. Dan kon Dennis zichzelf verhuizen na' de tweede koopbus: een drieëntwintig persoons! Je had zovele van ze, die al reden, op lijn, grotere bus. Dat aanbetaalde geld! Als ze nie wisten hoe hij 't had gekregen. Hij was bij een der laaste kasmoni-houdersGa naar voetnoot16 van 't land gegaan. (‘Luister, ik doe mee met jullie kasgeld! Ik weet, jij houdt de bank. En ik ga netals iedereen elke maand honderd gulle geven! Ma' ik wil eerste hand, want ik heb nood!’ ‘Eerste hand? De eerste keer al, wil je al dat geld dat is verzameld? Je bent gek! De eerste storting is fo mij, ik die dat geld bewaar! Dán pas kunnen anderen hun hand na' me steken, om te nemen! Dus jij krijgt tweede maand de tweede hand! En eh... als je nie betaalt, jonge! Is dat ik je váder en je móeder zo goed ken! Anders, mi no e doe bisnis nanga pkinboi!: Ija, ik regel geen zaken met te jonge mensen zoals jullie! Ma' afèn! Is goed! Kom dán en dán!’) Goddank in orde! Verzekering genomen ook, fo in geval van aanrijding. Dus goedkoopste W.A.-tarief. Dan dalek wanneer bus gekomen was, bus verven met je fantasie, die stoelen overtrekken met een plastiek om ze te beschermen, met plaatsing ook van pokoe, soul, soul, soulmuziek! J'had ekstra zware batterij nodig, had hij in z'n oor geroepen gekregen, fo die lampjes en die zware soul! | |
[pagina 27]
| |
(‘Jonge, neem geen twijfel! Koop hoor! Want is soulmuziek en versiering van je wagen, trekt veel passasjiers, nèks anders!’) Dan... wachte! Hoe hoorde hij nie voetstap met de menselijke komst van enig wezen, grond daar gijzelen en geselen? Ah! Z'n broertje Johnnie was aan 't komen! Eindelijk baja! |
|