Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding(1984)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [p. 818] Wat zal er worden van de liefde? Aay dan! Wat zal de dag thans geven om ervan te leven, niet te sterven? Met mijn hoop heb ik de bergen der toekomst verzet. De nacht van de verlorene heb ik met de glans van mijn bede doorstaan. Mijn morgen heet de dageraad van de verlichte. Omgord door de ketenen van mijn lot heb ik mij in de buik genesteld, de schoot van de mensheid die mij groeiende weet. Om de drift die geboren is uit de gebeenten ben ik geworden: mens! O mens die op 't gevoel af door het innerlijke wordt bewogen. Ik ben het hart dat voor u met het leven klopt. Ik ben het oog dat wenend om de afstand der schepselen de aanblik der tijden aanschouwt. O, eeuwigé adelaar! O het gevederde besef dat mijn geest de ruimten der verbeelding doet betreden op wieken van het verlossende woord! [p. 819] Na ijle hoogten zal ik mij wenden tot de sluimerende lagen der ziel. Daar, waar ik zal worden ingebed in de steense vergetelheid van het menselijk verdriet uit al de dagen waarop wij vertoefden, oog in oog met de zon van ons helderste licht. Waren de wegen van mijn gang niet tot het behoud geschapen van de dolende, ik zou verdwenen zijn van deze ademende aarde! Ik zou de bodem der vergankelijkheid hebben aanschouwd. Liefde is het, o de liefde! de enige, de gouden ader van het bloed onzer geslachten! Het is de liefde die mij deze wankele wegen herwaarts deed begaan. O horizon, bemiddelaar in de strijd tussen het zichtbare goed en het onzichtbare wezen der eeuwige duisternis! O mijn gewonnen aanblik die de verten thans doet kelderen tot niets dan een schelp onder het mensenoog! Dat de aarde én de gesternten mogen gebald raken tot het aanschijn van een pupil, midden in het oog van een nietige vogel: boodschapper die de wijdse rijping der uitspanselen verkent. [p. 820] En moge ik zijn, degeen, die na het getsjilp van deze verkondiger, de pijnen van het hart weet te doorgronden! Oh! In het frisse lied van deze morgen baren de weeën van mijn stem een groet. Het is het gezang van de ontwakende. Gegroet, o vrienden, gegroet. De nacht heeft haar macht over mijn omfloerste hartslag verloren! Gegroet, o mensheid, gegroet... Uit: BIMBA LODA/VROUW LOTJE, 1980 Vorige Volgende