Lelu! Lelu! Het lied der vervreemding
(1984)–Edgar Cairo– Auteursrechtelijk beschermd[p. 717] | |
[p. 718] | |
Vooral in Suriname werden er vliegers opgelaten met stukjes scheermes aan de lange staarten. Daardoor was het niet alleen mogelijk dat degenen die hun vliegers oplieten vochten om ‘de hoogste hoogte’ door zelf te klimmen. Men kon een konkurrent ook ‘wegsnijden’. In onderstaand gedicht een woordenspel met dubbelzinnigheden: een vlieger aan een touw, dat is duidelijk. Het woord tité betekent niet alleen touw, maar ook: streng, draad, navelstreng. Een kind aan ‘het touw’ roept niet alleen het beeld op van een kindje dat geboren is met de navelstreng om het lichaam. Het komt geregeld voor dat kinderen ‘gestrengd’ zijn bij de geboorte. Soms zijn ze zelfs ‘dubbelgestrengd’: met de navelstreng om de enkels en om de hals (titépkin). Het geheel heeft iets gebondens. De uitdrukking geeft ook de aardgebonden en manipuleerbare mens weer. Touw heeft bovendien hier de ekstra betekenis van: historische band der geslachten, slavernij van de Surinaamse neger. | |
[p. 719] | |
A sofasi
mi awese,
mi sosobana?
Titépkin,
mi hankra no?
| |
[p. 720] | |
Naar de luchtgodWee wereld!
Wanneer worde ik verlost!
Verlost van wee die ís!
Of... ware ik een vlieger,
ruimtevrij, zwevende
hoog op, naar de Luchtgod?
Gebonden aard en aardser!
Verwond door het historisch lot!
Ziedaar de vliegmens zweven
alsof met aangetaste hand
van wankelwereldse bestuur
tot hoogtetocht gedreven.
Zwart van de moedervlek
die neger is ben ik ben ik.
Maar negermoeder vlekte mij
tot pijn aan negerhuisse huid!
Er is geen medicijn voor ziel.
Pijnloze vlieger aan de lucht
wapent z'n staart met scherpmes.
Maar mens blijft weerloos mens
binnen zijn weke vlezen grens.
| |
[p. 721] | |
Spel, woordenspel, en wind
die woord verwaait en on-
omwonden speellust overwint.
Er schuilt een vluchtdier
in dit kind. Er openbaart
de vlieger zich in mij
tot zweefdier naar de hemelwind.
Kind aan het zwarte naveltouw
in waaikracht van de leefgetijden!
Verankerd in het menselijkste lijden!
Geschreven omstreeks 1970, ongeb. |
|